Een wetenschaps-autobiografie
Pieter Johan Diederik Drenth
Portret 2000, vervaardigd door Mieke Dillo
Amsterdam, 07-07-2007 / 01-05-2015
Pieter J. D. Drenth
Een auto-wetenschapsbiografie, tot 2007.
Inhoudsopgave.
1. Vooraf 3
2. Jeugd 3
3. Studie 4
4. Promotietraject Koninklijke Marine 8
5. USA 9
6. Beginjaren Vrije Universiteit Amsterdam: opbouw. 11
7. Hoogleraarschap VU 18
7.1. Democratisering. 18
7.2. Externe contacten en conferenties. 20
7.3. Visiting professorships. 23
7.4. Onderzoek in ontwikkelingslanden. 25
7.5. Internationale A&O researchprojecten. 30
7.6. Readers en handboeken. 34
7.7. Bestuur en externe relaties 37
7.8. Advies en Evaluatie 41
8. Rectoraat. 43
9. Bestuur Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 48
9.1. Secretaris Penningmeester. 48
9.2. President 50
10. President All European Academies 55
11. Ten besluite 59
Complement auto-wetenschapsbiografie 2007 – 2015
-
Psychologie…………………………………………………………………………62
-
KNAW Commissie Vrijheid van Wetenschapsbeoefening ………………………..65
-
Wetenschap en Ethiek……………………………………………………………….67
-
Wetenschappelijke Integriteit……………………………….………………………69
-
Slot…………………………………………………………………………………..75
Curriculum Vitae 01-05-2015
-
Data CV
-
Publicaties
-
Supervisie dissertaties
-
Selectie niet gepubliceerde voordrachten.
1.Vooraf
Dit is een wetenschappelijke autobiografie; dat wil zeggen dat hierin gebeurtenissen en activiteiten uit mijn leven worden belicht voor zover ze relevant zijn geweest voor mijn wetenschappelijke ontwikkeling. Een groot aantal zaken valt daarbij buiten de gezichtskring: familie en gezin, vrienden, sport, muziek, kerk en verenigingen, vakanties…..Niet dat die facetten van het leven minder belangrijk zijn of waren. Integendeel! Maar ze zijn met het oog op mijn werk in onderwijs en wetenschap (toegegeven, een zeer centrale dimensie in mijn bestaan) minder relevant. Vele belangrijke aspecten van mijn leven blijven daarom buiten beschouwing of worden slechts zijdelings genoemd.
2.Jeugd
Op 8 Maart 1935 werd ik geboren in het Zuid-Friese dorp Appelscha, gemeente Ooststellingwerf. Mijn vader was daar enkele maanden eerder benoemd als hoofd van de ‘School met de Bijbel’, en wij woonden in een ruime ambtswoning naast de school in het centrum van het streekdorp. Een grote tuin, een speelplein voor en achter de school, een kanaal voor het huis en bossen en zandverstuivingen op loopafstand vormden het decor van een onbekommerde jeugd. De oorlog, vanaf mijn vijfde tot mijn tiende jaar, kende natuurlijk wel haar angstige momenten (mijn vader moest wel eens een tijd onderduiken, Duitse represailles, een niet ongevaarlijke bevrijding) en ongemakken (geen elektriciteit, gebrek aan kleding, voedsel), maar was tegelijkertijd voor een opgroeiende jongen ook spannend en had in een dorp met gemeenschapszin en welwillende boeren een minder traumatische uitwerking dan in de grote steden en het Westen van Nederland.
In 1940 ging mijn oudere zuster Annie, met wie ik altijd samen speelde, naar de lagere school. Uit school vertelde ze me geregeld wat ze die dag had geleerd en oefenden we samen schrijven en lezen, en aan het einde van het jaar was ik eigenlijk even ver als zij, en besloot mijn vader me meteen bij haar in de tweede klas te zetten. In de zesde klas werden mijn zus en ik met nog twee andere jongens uit onze klas door mijn vader voorbereid voor het toelatingsexamen middelbare school. De keus was daarbij de HBS of het Gymnasium, beide in Assen, zo’n 20 kilometer van ons dorp verwijderd. Mijn vader vond dat we ‘for the best’ moesten gaan en in 1946 maakten we onze entrée in het Stedelijk Gymnasium in Assen, een klein elitair gymnasium met zo’n 80 leerlingen. Aan georganiseerde sport deden we in die tijd nog niet, maar onze dagelijkse 40 fietskilometers compenseerden dat gemis ruimschoots. In 1950 werd mijn vader benoemd tot hoofd van een christelijke school in Leeuwarden, en ruilden we het Asser gymnasium voor het Leeuwarder Gereformeerd Gymnasium. De overgang was niet eenvoudig omdat de curricula niet goed aansloten: soms overlap, soms grote gaten in de veronderstelde voorkennis. Het stimuleerde evenwel wel zelfwerkzaamheid. In 1952 deed ik met succes eindexamen bèta, met goede cijfers voor de wiskunde- en de andere bètavakken.
Door de nogal korte lagere schoolperiode en een ‘gunstige’ verjaringsmaand (Maart) was ik altijd de jongste en kleinste van de klas. In hoeverre dat mijn schoolprestaties heeft beïnvloed, is moeilijk te zeggen. Feit is dat mijn cognitieve ontwikkeling wel wat ‘voorliep’. Ik herinner mij nog zeer goed hoezeer verzoeken van oudere leerlingen om advies of hulp bij wiskunde of natuurkunde mij met de nodige trots vervulden. Misschien is ook toen wel de mij wel eens toegeschreven sterke ‘behoefte om uit te leggen’ ontstaan.
Zoals gezegd, was mijn vader hoofd van een christelijke school. Hij was een typisch voorbeeld van Van Heek’s stijgende generaties1. Zelf zoon van een der ‘kleine luyden’ (mijn grootvader was kuiper) is hij door gedisciplineerde zelfstudie onderwijzer en op zeer jonge leeftijd hoofd van een school geworden. Hij haalde daarna nog de nodige ‘actes van bekwaamheid’, stichtte een handelsavondschool, gaf middenstands- en boekhoudcursussen, was voorzitter van de kerkeraad en van de oranjevereniging; kortom een geziene ‘notabele’ in het dorp. Maar hij had nooit de kans gehad een middelbare school te volgen, laat staan een academische studie. En dat zouden dan zijn kinderen moeten waarmaken. Vandaar ‘we go for the best’.
Kerkelijk was hij streng in de leer; strenger dan mijn moeder. Hij was van (het meer conservatieve) A en zij van (het wat meer rekkelijke) B2. Die strengheid betekende dat er op Zondag niet werd gefietst, geschaatst, geborduurd, gereisd, geen huiswerk werd gemaakt, enzovoorts. Maar het betekende ook discussies over Bijbelinterpretaties en gereformeerde dogmatiek en ethiek; van mijn kant aanvankelijk instemmend, accepterend, maar later kritisch bevragend en twijfelend. Zoals gezegd, gingen we naar een stedelijk, een niet christelijk gymnasium. Mijn vader wist dat daar ook een humanistisch, wellicht agnostisch intellectueel klimaat heerste en daarover had hij wel zorgen. Hij probeerde ons ook te wapenen. Zo moesten wij, als de biologieleraar evolutie behandelde, vragen stellen over ontbrekende fossielen van ‘tussensoorten’, hoe de sprong van dode naar levende cellen was te verklaren, en waar dan de materie vóór de ‘big bang’ vandaan kwam. Toch werd in Assen bij mij de kiem gelegd van een kritische houding tegenover het fundamentalistische gereformeerdendom, die niet werd weggenomen toen ik op het Gereformeerd Gymnasium in Leeuwarden in de veilige armen van Sytze van der Meer en Hendrik Algra werd genomen, en lid werd van de gereformeerde jongelingsvereniging Herman Bavinck, waar jonge jongens zoals ik zich bezig hielden met en vaak vertilden aan topzware onderwerpen als drie-eenheid, erfzonde of theodicee. De twijfel bleef en de cognitieve dissonantie groeide.
Dostları ilə paylaş: |