Hoe kan dat?
Dat Antarctica maar weinig ijs verliest, klinkt u misschien heel verrassend in de oren. Zeker als u hebt gelezen dat het op de Noordpool heel anders is. Daar bereikte het zeeijs ook een record: sinds de satellietmetingen begonnen, bevond zich in dit gebied nog nooit zo weinig ijs. Hoe kan het dat het ijs op Antarctica niet zo snel afneemt en zelfs groeit? Dat is niet zo heel gemakkelijk te verklaren; verschillende factoren spelen een rol.
Eén van die factoren is de aantasting van de ozonlaag boven de Zuidpool. Chloorfluorkoolstofverbindingen (vroeger onder meer terug te vinden in koelkasten en spuitbussen) hebben ervoor gezorgd dat de ozonlaag boven Antarctica werd aangetast. Over het algemeen wordt die aantasting in verband gebracht met ultraviolet licht dat nu gemakkelijker het oppervlak kan bereiken.
Maar het heeft nog een gevolg: het zorgt ervoor dat de stratosfeer (een laag in de atmosfeer, op zo’n tien tot zestig kilometer hoogte) afkoelt. En die afkoeling zorgt ervoor dat de sterke winden op Antarctica nog sterker zijn geworden, met name boven de Rosszee. Die winden creëren gebieden waar zeeijs gemakkelijker kan ontstaan. Dat in sommige gebieden op Antarctica ijs groeit, terwijl het op andere gebieden afneemt, is ook goed te verklaren. Terwijl de sterkere winden op sommige plekken het ontstaan van zeeijs promoten, zorgen hogedruksystemen ervoor dat warmere lucht naar het Antarctisch Schiereiland komt en het daar weer lastiger wordt voor zeeijs om te groeien.
Een andere factor die hier waarschijnlijk een rol speelt, is veranderingen in de stroming van de oceaan. In de oceaan bevindt zich een laag koud water bij het oppervlak en daaronder een warmere laag. Die twee wisselen in een normale situatie water uit. Hierdoor komt hitte van de lagere wateren naar het oppervlak en wordt voorkomen dat de hoeveelheid zeeijs beperkt wordt. Maar wanneer de luchttemperatuur wereldwijd toeneemt (zoals het geval is door opwarming van de aarde) verandert er iets: er valt meer regen en sneeuw. Oppervlaktewateren worden daardoor zoeter en de dichtheid neemt af. Hierdoor wordt het voor deze bovenste laag lastiger om water uit te wisselen met de warmere en zoutere en zwaardere laag eronder. Hierdoor komt er dus ook minder warmte van die laag naar boven, waardoor de bovenste laag kouder blijft en er gemakkelijker ijs ontstaat.
Zie ook:
Dostları ilə paylaş: |