Núcleo –verbo– y complementos de acuerdo con el tipo de verbo.
Concordancia del verbo con el sujeto y con sus complementos.
Verbos con prefijos separables e inseparables: ampliación y sistematización de estos prefijos; cambios de régimen producidos por la derivación (Op deze vraag kan ik u niet antwoorden / Deze vraag kan ik niet beantwoorden).
Prefijos inseparables de origen extranjero (herstructureren, desinfecteren, etc.).
Verbo
Revisión y ampliación de los tiempos verbales trabajados en el nivel anterior. Formas de presente, pasado y futuro, formación y usos frecuentes. Formación de las formas flexionadas regulares con especial hincapié en la duplicación de la consonante de la radical en imperfecto (leiden - hij leidde; hoesten - hij hoestte) y de las formas irregulares: cambios vocálicos (schrijven – schreef – geschreven); verbos “fuertes” irregulares “sterke werkwoorden”: (lachen – lachte – gelachen). La conjugación de verbos procedentes del inglés (downloaden, internetten; updaten).
Indicativo. Maneras de expresar presente, pasado y futuro: refuerzo y consolidación. Valores temporales de los tiempos verbales de indicativo: refuerzo de los ya practicados. Insistencia en los usos rentables que ofrezcan mayor dificultad: el uso del perfecto y del imperfecto (Vorig jaar heeft hij nog gefietst. Vorig jaar fietste hij nog.); pretérito pluscuamperfecto (wachten - hij had gewacht), futuro I (hij zal wachten) y "conditionalis" (hij zou wachten / hij zou hebben gewacht). el presente histórico (In 1585 valt Antwerpen in handen van de Spanjaarden.).
Locuciones temporales: nadat con formas del perfecto (Nadat ik heb gegeten, kom ik naar je toe. Nadat ik had gegeten, ben ik naar je toe gekomen).
Uso del imperfecto para expresar hipótesis irreal (Als ik geld zou hebben, zou ik een auto kopen; Als ik geld had, kocht ik een auto).
Imperativo: refuerzo de los valores usuales. Otros valores: de urgencia (Kom nou (toch op)!), matíz irónico (Kijk (nou) eens aan!). Imperativos lexicalizados frecuentes (Kijk uit! Let op!).
Infinitivo: valor temporal (Doe het licht uit bij het weggaan.); valor de imperativo(Niet op het gras lopen.);valores nominales (Het schrijven viel hem echt moeilijk.). Combinación de más de un infinitivo (Ik heb hem horen zingen.); permeabilidad de los infinitivos de verbos separables en posición final ( Ik had heel graag willen uitslapen / uit willen slapen.); en la subordinada concisa o beknopte bijzin (Om aan de wedstrijd te kunnen deelnemen / deel te kunnen nemen, moet je meerderjarig zijn.).
Infinitivo con te después de vergeten, beloven, schijnen, etc., ampliación (Ik was bijna vergeten je te waarschuwen). Frases de infinitivo sin te (Ik heb hem niet horen komen). Colocación de los elementos en pretérito perfecto.
Participios irregulares: refuerzo y consolidación. Rasgos adjetivales y verbales. Uso como complemento predicativo (Hij kwam uitgeput aan.).
Perífrasis verbales de infinitivo: Colocación de los pronombres. Perífrasis verbales de uso frecuente (eruit zien: Je ziet er goed uit vandaag!).
Voz activa y pasiva: el uso de los auxiliares worden y zijn; ausencia de sujeto gramatical (Er wordt hard gelachen.), ausencia de agente (Tijdens de rellen werden verschillende auto’s verbrand (door de tegenhangers van de president.)).
La voz pasiva de proceso y de estado, repaso y ampliación: conjugación con worden y zijn en presente, pasado, futuro y con verbo modal. Funciones. Voz pasiva en plusquamperfecto (De kleren waren al gewassen).
Formas de expresar el pasado: formación del participio de los verbos modales según su uso con sentido pleno o en función auxiliar (Hij heeft niet kunnen komen / Dat heb ik nog nooit gekund; ze heeft het zelf zo gewild). Locuciones temporales que acompañan estos tiempos verbales (pas veel later, toen al, twee dagen eerder).
Ampliación de verbos, verbos separables, verbos reflexivos y locuciones verbales de régimen preposicional: (zich zorgen maken om, bestaan uit, deelnemen aan, bevriend zijn met, etc.).
