sjouwerman - mantelmeeuw
sjouwer bij de waag - waagdrager
sjouwer met koffer - kruier
skald - zanger
Skandinaviër - Deen, Lap, Noor, IJslander, Zweed
Skandinavitch dier - rendier
Skandinavisch land - Denemarken, Noorwegen, Zweden
Skandinavische adellijke titel - Jarl
Skandinavische brandewijn - aquaviet
Skandinavische dichter - skald
Skandinavische dwerg - Andvai
Skandinavische god - Balder, Odin, Thor
S Skandinavische heilwens - Asen
Skandinavische hoofdstad - Kopenhagen, Oslo, Stockholm
Skandinavische jongensnaam - Bengt, Haakon, Lars, Lennart, Olaf, Sven
Skandinavische goden - Asen, Wanen
Skandinavische kopermunt ore
Skandinavische munt - kroon, ore
Skandinavische mythologische figuur - Bor, Bur
Skandinavische oerreus - Ymir
Skandinavische taal - Deens, Fins, Noors, IJslands, Zweeds
Skandinavische veroveraar - Noorman, Viking
Skandinavische volksdichter - skald
skapoliet - werneriet
scating - rolschaatsen
skeeler - rolschaats
skelet - casco, gebeente, geraamte, karkas, knekelman, ribbe(n)kast, rif
skelet, deel van het -
3 rib
4 heup, hiel, kaak,knie, pols
5 atlas, enkel
6 dijbeen, kootje, wervel
7 draaier, ellepijp, jukbeen, schouder, symfyse, zitbeen
8 darmbeen, elleboog, heupbeen, hielbeen, kuitbeen, neusbeen,
teenkoot, wandbeen
9 borstbeen, bovenkaak, dijbeenkop, knieschijf, rugwervel,
slaapbeen, spaakbeen
10 halswervel, heiligbeen, schaambeen, scheenbeen, staartbeen,
vingerkoot
11 ledewervel, sleutelbeen
12 opperarmbeen, schouderblad
14 andortelbeen, voetwortelbeen, voorhoofdsbeen
15 middenhandsbeen, middelvoetsbeen
16 achterhoofdsbeen
skelet van bloempoliepen - koraal
skeletteren - ontvlezen
skelter - go-cart, racewagentje, trapauto
scelterwedstrijd - karting
skepticisme - twijfelzucht
sketch - act
skibaan - piste
skiff - roeiboot
skiffeur - roeier
skilopen - skiën
skinken - scincidae
skisprong - telemark
skiterm - schans, slalom
skiwedstrijd - afdaling, slalom
skua - reuzenroofmeeuw
Skumagin Islands, een der - Unga
skunk - bunzing, stinkdier, stinkhagedis, ulk
Skye, hoofdplaats van - Portree
Skyscraper - wolkenkrabber
Skyten, koning der - Ateas
skyscraper wolkenkrabber
sla salade, lactuca, latuw, kropsla, stoofsla, veldsla
sla om (muz.) - volti
sla snel om (muz.) - vs (volti subito)
slaaf horige, heloot, lijfeigene, onderhorige, onderworpene, servus, slavin, verdrukte
slaafs byzantijns, gedwee, kruipend, kruiperig, nederig, onderdanig, onderworpen, serviel, serviliter
slaafse hoveling - byzantijn, ogendienaar, vleier
slaafse kruiperij - byzantinisme
slaafse toepassing van de wet - legisterij
slaafse vrouw - slavin
slaafsheid - gedweeheid, servilisme
slaag - aframmeling, afranseling, afrossen, kastijding, klappen, mot, priegel, rammel, rammeling, ransel, ros, rottingslagen, strips, troef, tuchtiging, zwingel
slaag geven aframmelen, (af)rossen, kastijden, leep, meppen, slaan
slaag geven met karwats - geselen
slaan -afdrogen, afrossen, beuken, hakken, hameren, houwen, kastijden, lel, lellen, meppen, petsen, poenen, ranselen, tikken, treffen
slaan met een hamer - hameren
slaan met een sabel - sabelen
slaan van de polsaderen - saltatie
slaand - pulsatief
slaap - bedrust, dut, loom, maf, maffen, morfeus, nachtrust, narco, rust, saai, siësta, tukkie
slaapachtig - comateus, geeuwerig, slaperig
slaapbank - brits, rustbed, rustbed
slaapbeeld - droom
slaapbewegingen bij bladeren - nyctinastie
slaapbol dial, dormitief, heul, hypnoticum, maankop, opiaat, opial, papaver, slaapkruid
slaapbollensap - opium
slaapcel in klooster - dormitorium
slaapdronken - bedwelmd
slaapdronkenheid - slaperigheid, somnalentia
slaapgast - logé
slaapgod - Morpheus
slaap hebben - gapen
slaap hebbende - slaperig
slaapjak - bedjasje
slaapje dut, dutje, siësta, sluimer, tuk, tukje, uiltje
slaapkamertje chambret(te)
slaapkoets - bedste(d)e
slaapkop domkop, mafkous, suffer(d)
slaapkruid - maankop, opium, slaapbol, slaapmiddel
slaaplelie - affodille, goudwortel
slaapliedje berceuse, wiegeliedje
slaapmatje (Mal.) tikar
slaapmiddel adaline, barbital, chloral, cloralose, chloroform, dormitief, dyacid, evipan, heroine, heulsap, heulsiroop, hypnon, hypnoticum, laudanum, luminal, maankop, mogadon, morfine, narcoticum, opiaat, opium, slaappoeder, slaaptablet, sonoril, soporatief, veronal
slaapmuis - bosslaper, myoxida, relmuis, zevenslaper
slaapmuts - machtmuts
slaapmutsje - borreltjegoudpapaver
slaapneiging - narcolepsie
slaapplaats alkoof, bed, bedstede, brits, divan, hangmat, kooi, krib, ledikant, leger, legerstede, sponde, veldbed, wieg
slaapplaats op een schip - kooi
slaapplaats voor baby - wieg
slaapplaats voor honden - mand
slaapplaats voor kippen roest, stok
slaapstede - peluw, peul
slaapstoel - dormeuse, fauteuil
slaapvertrek - alkoof
slaapverwekkend - droog, hypnogeen, hypnotisch, saai, somnifoor, soperifiek, soporatief, soporeus, vervelend
slaapverwekkend middel - narcotine, opium
slaapverwekkende middelen - drugs, hypnotica, somnifera
slaapwagen - slaaprijtuig
slaapwandelaar - lunambulist, maanzieke, noctambule, somnabule
slaapwandelaar(ster) noctambule
slaapwandelen - noctambulisme, slaapwekkend, somnambulisme
slaapwekkend - soporatief
slaapwekkend kruid - alruin, mandragora
slaapwerend - slaapverdrijvend, stimulerend
slaapzaal - chambree, dormitorium, dormter, dormtoir
slaapzak - trappelzak
slaapziek - comateus
slaapziekte - nona, trypanosomiasis
slaapziekteverwekker - tse-tse-vlieg
slaapzucht coma, hypnothamsie, hypotamie, lethargie, somnolentie
slaapzuchtig lethargisch
slab bavet, bavetje, bef, eva, feitel, morsdoekje, slabbe, slabbetje
slabakken afnemen, luieren, verminderen
slabben drinken, leppen, morsen, slobberen
slabbetje - morsdoekje
slab van advocaat - bavet
slachten - afmaken, doden, kelen, killen, opensnijden
slachter - beenhouwer, doder, slager, vleeshouwer
slachterij - abattoir, slachthuis, vleeshouwerij
slachthamer - merlin
slachthuis abattoir
slachting bloedbad, doodslag, hecatombe, immolatie, massacre,
opruiming
slachtmaand november
slachtmes - slagersmes,
slachtoffer - aangevallene, bedrogene, dupe, gedupeerde, haasje, klos, misleide, offerdier, pineut, pisang, prooi, sigaar,
slachtoffer van Achilles - Hector
slachtoffer van een broedermoord - Abel
slachtoffer van Odysseus - Polyfemus, Polyphemus
slachtofferen - offeren, sacrificiëren
slachttijd - november
slag allooi, beuk, bons, dreun, gevecht, houw, kamp, klap, klop, knal, lel, mep, muilpeer, onheil, oorveeg, oorvijg, oplawaai, opstopper, pats, percussie, pets, por, schade, smak, stoot, streek, strijd, tegenvaller, tik, uithaal, veeg, zwieper
slag allooi, genre, soort
slag(barg.) - makkes
slag gevecht, strijd
slag (Z.N.) - mats
slag bij honkbal - homerun, honkslag
slag bij tennis backhand, drive, forehand, lob, service, smash
slag in het gezicht - muilpeer
slag in het tennisspel - service
slag in kaartspel - levee
slag met een scherp voorwerp - houw
slag met roeispaan - riemslag
slag om de oren - oorveeg, oorvijg
slag op de gong - ping
slagader aorta, arterie, bloedvat
slagaderlijk - arterieel
slagaderlijke bloeding - arteriola
slagaderontsteking - arteritis
slagaderverkalking - arteriosclerose, slagaderverharding
slagaderverwijding - aneurisme
slagbalspel - honkbal, kaatsen, tennis
slagbekken gong
slagboeg - boegslag, buitenkansje, gang
slagboom afsluiting, balie, bareel, barrière, belemmering, beletsel, hamei, hamel, hek, palissade, pikettering, spoorboom, staket, staketsel, straatversperring, versperring
slagboombarrière - hek
slagdeurtje van een duiventil - huis, klem, knip, praam,
schuif, slecht
slagel - klophamer, klopper, slaghout
slagen - doeltreffen, doorkomen, ge(lukken), prospereren, tieren, vooruitkomen
slagen in het tennisspel drive, lob, smash, volley
slagen onder de voetzolen - bastonnade
slager - beenhouwer, slachter, vleeshouwer
slager die minderwaardig vlees verkoopt - knors
slagersblok - kapblok
slagersgerei - gehaktmolen, hakmes, mes, snijmachine, spekmes,
vleeskuip
slagersknecht - bezorgjongen, slagersjongen
slagerspin - speet
slagerspriem - wetstaal
slagerij - beenhouwerij, slagersbedrijf, slagerswinkel vleeshouwerij
slaggeling (Z.N.) - eensklaps, plotseling
slaghout barrière, bat, klepper, knots, knuppel
slaghoutje - klepper
slaginstrument -
4 drum, gong, pauk, trom
5 bongo, conga, drums, guiro, hi-hat, ratel, schel, zweep
6 bekken, claves, koebel, pauken, tamtam
7 celesta, kendang, maracas, marimba, triangel, trommel,
8 buisklok, roertrom, timbales, tong-tong, triangel, xylofoon
9 castagnet, keteltrom, plaatklok, rinkelbom, tamboerijn, tamboerin, woodblock, xylophoon, xylorimba
13 spleettrommel,
14 hamerklokkenspel
slaginstrument van de gamelan - kendang
slagkooi - vogelknip
slagleveren - vechten
slagmolen - olieslagerij
slagmulder - olieslager
slagnet balnet, gabaar, gabare, klapnet, knipnet, racket, raket, tiras, valnet, valtouw, vogelnet
slagnet van gespannen snaren - racket
slagnet in ronde beugel - racket
slag of duw – stoot
slag of strijd – kamp
slag op de deur - bons
slagorde - bataille, carré, falanx, gelid, krijgsorde, linie
slagorde van schepen - linie
slagpen - remex
slagpen van vogels - armpen
slagplaats - Alamein, Bastogne, Duinkerken, Nieuwpoort, Waterloo
slagputs - ameraal
slagregen - plensbui, plensregen, stortbui, stortregen wolkbreuk
slagregenen plenzen, stortregenen
slagroomsoes - moorkop
slagroomtaart - polonaise
slagschaduw - silhouet
slagschip - force, oorlogsschip
slagstempel - klopper
slagtand van een wld zwijn - houwer
slagvaardig adrem, bereid, bijdehand, geestig, gereed, gewiekst, gevat, kien, paraat, schrander, snedig, spits
slagveer - pen, slagpen
slagveld - arena, gevechtsplaats, strijdperk, strijdtoneel
slagveld voor de laatste strijd (bijb.) - Armageddon
slagvenster - buitenblind, tochtvenster
slagvloot - oorlogsvloot
slagwapen hellebaard, knots, klewang, knuppel, morgenster, sabel, sarras, slagzwaard strijdbijl, strijdhamer, strijdkolf, zwaard
slag-stootwapen - hellebaard
slagwater - kielzog
slagwerk - trom
slagwerk in jazzband drum, drumo
slagwerker drummer, paukenist, tamboer, trommelaar
slagwerktuig aks, bijl, hamer, marteel, moker, roe, roede, voorhamer, vuisthamer, vuistje,
slagwind - valwind
slagwoord - leuze, sloughan, yell
slagzee - stortzee
slagzin - devies, leus, leuze, motto, oorlogskreet, parool, reclameleus, riedel, slogan, spreuk
slagzij krijgen - kimmen
slagzij maken van een schip - kimmen
slak - afval, sintel
slaksoort -
4 arim, toot, wulk
5 balea, doris, kauri, limax, murex
6 aeolis, sintel, triton, zeeoor
7 angariz, karakol, kreukel, muiltje, patella, purpuraslipper, slipper, trochus, wegslak, zeehars, zeeslak,
8 aardslak, alikruik, boomslak, caracole, diepslak, meerslak, poelslak, veldslak
9 agaatslak, dadelslak, fuikhoorn, hoornslak, klinkhoorn, nerieslak, plooislak, reuzenoor, schijfslak, tijgerslak, varkentje
10 moerasslak, obliehoren, purperslak, sluierslak, stekelslak
11 heesterslak, tekelhoren
12 hoornzeeslak, tritonschoon
13 bisschopsmuts, drijfhoornslak, pantoffelslak, pelikaansvoet, porseleinslak, traphoornslak, viooltjesslak, wijngaardsiak
14 amberhoornslak, bloemhoornslak, draaihoornslak,
schaalhoornslak
slakdolf - schorpioenvis
slaken loslaten, losmaken, lozen, ontboezemen, ontketenen, uiten, vieren (teugels), vrijmaken
slakken - gastropoda
slakken zonder uitwendige schelp - naaktslakken
slakkengang - langzaam, traag
slaklijn - linaçon
slakprik - Lancetvisje
slakvormig spiraalvormig
slakvormig kettingraadje in een uurwerk - snek
slakvormige weekdieren - eokiden, eoliden
slamat - heil
slamier - slungel
slampampen brassen, leeglopen, zwieren
slampamper drinkebroer; leegloper, luilak, nietsnut, zuiper
slampamperij brasserij; leegloperij, lijntrekkerij
slang - argot, jargon, serpens, serpent
slangsoort -
3 boa
4 naga, naja
5 adder, apepi (Egypte), argot, cobra, feeks, Hydra, mamba, nater, pyton
6 python, vipera
7 serpent, zandboa
8 anaconda, anakonda, bothrops, gifslang, pofadder, ringhals,
waterboa, zeeslang
9 brilslang, netpython, ringadder, ringslang, rubberboa,
spuwslangworgslang, wormslang
10 dieventaal, eiervreter, ratelslang, sawahslang,
11 afgodsslang, hondskopboa, modderslang, reuzenslang, ringelslang, tijgerpython, uraeusslang
12 hagedisslang, koningscobra, lampropeltis
13 groefkopadder, ijzerslangetje
14 boaconstriktor, kousebandslang
slang met vele koppen hydra
slangaanbidding - ofiolatrie
slangdraak - basilisk, koningshagedis
slangearend - bacha
slangeblad - sanseviëria, zwaardplant
slangebloem - wilgeroosje
slangegod - Aesculapius
slangeloop - onduline
slangelijn - serpentin(e)
slangemarmer - ofiet
slangemens - contorsionist
slangenbeschrijving - ofiologie
slangenhout, Surinaams - hoeboeballie, snekihoedo
slangenkruid - dragon, echium, keizersalade, schorseneer, steenraket, steenraket,
slangenloop - onduline
slangenslijm - zwadder
slangenmens contorsionist
slangeslijm zwadder
slangestaartlijn ofiuride
slangesteen - ofiet, serpentijn, slangealbast, talksteen
slangetong - lasteraar
slangestaartlijn - ofiuride
slangestaf - hermesstaf, mercuriusstaf
slangetong - lasteraar, lastertong, pijlkruid
slangewortel - calla
slangster - amphiura, ophiotrix, ophiura
slangvormige vis - aal, paling
slank - dun, ijl, lenig, rijzig, rank, reel, riel, rilde, schraal, tenger
slankaap - hoelman
slank en dun - mager
slank en fijn - rank,
slanke ronde toren bij een moskee - minaret
slanke steel rank
slanke toren - minaret
slaolie - arachideolie, spijsolie
slap - asthenisch, besluiteloos, buigzaam, flauw, futloos, karakterloos, krachteloos, laf, laks, lam, lamlendig, lens, loom, los, loshangend, machteloos, maf, mat, melig, moe, ontspannen, onverschillig, plooibaar, sloom, torpide, verwaterd, voos, waterig, wee, week, wekelijk, zacht, zwak
slap aftreksel dat weinig werkzame stof bevat tisane
slap en flauwtjes - zwakjes
slap en geel wordende planten - etioleren
slap en klef - week
slap en sloom - futloos
slap maken - relacheren
slapeloosheid - agrypnia, asomnia, asomnie, insomnie
slapen doezelen, dommelen, dromen, dutten, keveren, knikkebollen, luimen, maffen, overnachten, pitten, rusten, sluimeren, soezen, suffen, uitrusten
slapend doorbrengen - verslapen
slaper binnendijk, dromer, gaperig, gast, ligger, loge, logeergast, maffer, sluimeraar, snurker, suffer(d), surfer, waterdam
slaperig - doezelig, doezerig, dommelig, dromerig, druilerig, inactief, lodderig, loom, lusteloos, onoplettend, slaapkop, sluimerig, soezerig, soezig, suf, sufferig, traag, vakerig, vervelend
slaperig en lui - loom
slaperigheid dommel, dromerigheid, lethargie, lodderigheid, loomheid, loomte, slaaplust, soezerigheid, somnolentie
slapheid astenie, asthenie, buigzaamheid, elasticiteit, indolentie, krachteloosheid, laksheid, laxiteit, malaise, rekbaarheid, slapte, souplesse, voosheid, weekheid, willoosheid, zachtheid, zwakte,
slapie - kamergenoot
slapjanus - lummel, slappeling, sul
slapjes - losjes, zwak(jes)
slaplant - latuw
slaplendig lamlendig
slappe koffie - flut
slappeling - huichelaar
slapper worden - ontspannen
slapte -astenie, crisis, flauwte, indolentie,, inertie, krachteloosheid, malaise, traagheid, willoosheid, zachtheid
slaraak slegge, slei
slasoort - bietsla, botersla, kropsla, pluksla, snijsla, ijssla
slat modder, slatting, slijk, veenbagger
slatten - baggeren, uitdiepen
slatting - bagger, slijk
Slaven - Abodriten, Bulgaren, Kasjoeben, Kroaten, Oekraïners, Polen, Russen, Ruthenen, Serven, Slovenen, Slowaken, Sorben, Tsjechen, Veleten, Wenden, Witrussen
slaven - zwoegen
slavengevangenis - bagno
Slaven, kenner der - slavist
slavernij - dienstbaarheid, onvrijheid
slavin in harem odalisk
slavin van Abraham - Agar
slavin van Achilles - Briseis
slavin van Sara - Hagar
Slacisch volkslied - dumka
Slavische god - Dabog, Peroen, Stribog
Slavische grootgrondbezitter - bojaar
Slavische keizer - tsaar
Slavische munt dinar
Slavische reidans - kolo
Slavische sportvereniging - sokol
Slavische taal Bulgaars, Kasjoebisch, Kroatisch, Macedonisch, Oekraïens, Polabisch, Pools, Russisch, Servisch, Servokroatisch, Slowaaks, Sloweens, Sorbisch, Tsjechisch, Wendisch, Witrussisch
Slavische titel - tsaar (vorst), tsarewitsj (prins)
Slavische zomerschoen opank
slecht abominabel, afschuwelijk, amoreel, arg, bedorven, bekaaid, belabberd, berispelijk, beroerd, beschadigd, boos, boos(aardig), broddelen, corrupt, doortrapt, eenvoudig, eerloos, eervergeten, effen, ellendig, erg, euvel, falikant, fout, gemeen, glad, hels, hopeloos, ignobel, immoreel, infaam, inferieur, klunzig, krom, kwaad(aardig), kwaal, kwalijk, laag(hartig), laakbaar, lelijk, lelijkerd, losbandig, min, minderwaardig, mis, misdadig, miserabel, naar, nadelig, onaanzienlijk, ondeugdelijk, ondeugend, oneerlijk, ongehoorzaam, ongunstig, onguur, ontaard, onvoldoende, onvolkomen, perfide, pervers, rot, schadelijk, schandelijk, schorem, slim, snood, tuig, vals, verderfelijk, verdorven, verkeerd, verwerpelijk, vicieus, vuig, waardeloos, wan, wankel, wrak, zedeloos, ziek, ziekte, zwak, zondig
slechtaard - aterling, schurk, snoodaard
Dostları ilə paylaş: |