snelheidsmeter van schip log
snelheidswedstrijd - race, sprint
snelheid van lopen - draf, gang(etje), ren, spurt
snelkookpan drukpan, hogedrukpan, pressure cooker, snelkoker
snelle aanval inval, overrompeling, raid
snelle afwisseling van twee tonen - triller
snelle beweging bij het schermen - uitval
snelle dans - foxtrot, wals
snelle draai - pirouette, volte, zwenking
snelle draf galop, race, ren, run, sprint, spurt
snelle draver - renpaard
snelle eindspurt - sprint
snelle gang draf, galop, ren, run, vaart
snelle greep graai, gris, snaai, snap
snelle haal - ruk
snelle hap greep, snap
snelle korte ren - sprint
snelle loop - draf, galop, gang, looppas, race, ren, run, sprint, spurt, wedloop, ijl
snelle melodische figuur - passage
snelle overval inval, raid
snelle pas - looppas
snelle ren - draf, race, sprint, spurt
snelle rilling - huivering
snelle springdans - huppeldans, saltarello
snelle strooptocht - inval, marode, overval, raid
snelle toonwisselingen triller
snelle vlucht hazenpad
snelle volksdans - tarantella
snelle voortgang haast, progressie, snelheid, spoed, vaart,
snelle wending pirouette, volte
snelle Zuidit. dans - tarantella
nelle zwenkingen - caracole, karakol
snellen - benen, lopen, draven, haasten, hardlopen, hollen, ijlen, jagen, racen, rennen, spoeden, vliegen, spurten, vliegen
sneller dan het geluid - hypersoon, supersonisch, supersoon
sneller draven - aandraven
sneller lopen - aanlopen
sneller voortdrijven - aanjagen
snelloop - galop, sprint
snelroeien met gondels in Venetië - regatta
snelschrift brachygrafie, citograaf, steno(grafie), tirografie
snelschritt met verkortingen - brachygrafie
snelschrijlkunst met verkortingen - brachygrafie, steno
snel schrijfmachine - tachotype
snelschrijven stenograferen
snelschrijver - stenograaf, tachygraaf
sneltrein - berglandexpres, expres, intercity, sprinter, T.E.E., Rheingold, spoortrein
snelvarend jacht - aviso (snel, licht)
snelvarend oorlogsschip - torpedojager
snelvarend stoomschip - paket
snelvarend zeilschip in Middellandse zee - feloek
snelverkeersweg autobaan, autostrada, rijksweg, snelweg,
snelvoetige Griekse held voor Troje - Achilles
snelvuurgeweer - mitrailleur
snelvurend kanon - pompom
snelvuurwapen - mitrailleur
snelwandelen - aanbenen
snelweg - autobaan, autoweg, vierbaansweg
snellijk - haastig, spoedig
snelzeilend schip - jacht, karveel, klipper, korvet
snelzeilende driemaster - fregat, klipper
snelzeilende tweemaster - brigantijn
snepper - flebotoom, laatvlijm, lancet
sneren - honen, schamperen, spotten
snerken - knetteren, schroeien, sissen, snirsen
snerpen - branden, gloeien, krijsen, schrijnen, snijden, striemen
snerpend - snijdend, verstijvend, ijzig
snert - erwtensoep, flut, gekkenpraat, niets, rot, waardeloos
sneu hard, jammer, spijtig, teleurstellend, teleurgesteld,
sneukelen - snoepen
sneuvelen breken, omkomen, sneven, sterven
snevel - jenever, neb
sneven - omkomen, sneuvelen, sterven
snezen helen, kapen, opkopen, wegnemen
snibbig begerig, bits, bijtend, kattig, kwaad, nors, stekelig, tuk, vinnig
snibbige vrouw of meisje - snibbe
snibbigheid - vinnigheid
sniffen - huilen
snik - ademtocht, hik, nik, nok, onwijs, snap, trekschuit
snikheet smoorheet
snikken huilen, nokken, schreien, snotteren, wenen
snip - bokje, borrel, dronken, griet, grutto, insnijding, keep, kemphaan, kievit, kluit, knor, sabelbek, snede, steltloper, strandruiter, verkouden, wulp
Snip en Snap spektakel - revue
snipachtige vogel - (steppenvorkstaart), griet, grutto, kluit, kluut, kraanvogel, oeverloper, plevier, pluvier, steltkluit, wulp
snippeling - snipper
snippennet - flouw, schakelnet
snipper flard, ietsje, reep(je), stuk
snipperbak prullenmand
snipperdag baaldag, vakantiedag, verlofdag, vrijedag,
snippermand - prullenmand
snipstruis - kiwi
snipvis - zeesnip
snipwerk - beuzelwerk
snirsen - schuifelen, sissen, snerken
snit coupe, fatsoen, leest, model, pasvorm, snede, taille, vorm
snit of coupe - pasvorm
snit van een kapsel - coupe
snit van kleren - coupe
snob - dikdoener, huichelaar, opschepper, parvenu, patser, poen, poet, pral(er), proleet, sjappie
snode daad - euveldaad, misdaad
snoeftaal grootsprekerij, opschepperij, pocherij
snoeien - afsnijden, inkorten, snoepen, wegknippen
snoeigoed - snoepgoed
snoeihout - snoei
snoeimaand februari, maart
snoeimes heep, hiep, sikkel
snoeischaar - tuinschaar, snoeitang
snoeisel - afval, slum
snoeitang papegaaisbek, papegaaienbek
snoeitijd snoeimaanden
snoek geep
snoekachtige zeevis - geep, murene, spionnetje
snoekbaars - sander, zander
snoekenblad pijlkruid, waterlelie
snoekje - grassnoek
snoeklijn - fleur
snoekvis - esox, hondsvis, snoek, tandkarper, umbra
snoep - bonbon, chocolade, drop, hopje, lekkerij, lekkers, toffee, ulevel, versnapering
snoepachtig - lief, schattig, snoeperig
snoepballetje - zuurtje
snoepen - genieten, sabbelen, smikkelen, smullen
snoeper - sneukelaar
snoeperig aardig, beeldig, lief, schattig
snoeperij - lekkers, noga, nougat, zoetigheid
snoepeter - snoeper
snoepgoed - bonbon, cake, chocolaatje, chocolade, drop, flikje, gebak, hopje, karamel, katjesdrop, kersebonbon, koek(je), lekkernij, lekkers, likeurbonbon, lintdrop, lolly, noga, nougat, pepermunt, praline, snoep, speculaas, suikergoed, toffee, toverbal, ulevel, versnapering, zuurstok, zuurtje
snoepje - griot, karamel, lekkers
snoeplustig snoepachtig, snoepzuchtig
snoer bajadère, band, collier, draad, halsketting, hengelsnoer, karkant, keten, ketting, koord, kordon, lkralensnoer, acet, lias, lis, lus, lijn, meetsnoer, nestel, parelsnoer, paternoster, reeks, richtsnoer, riem, rozekrans, rijgsnoer, sim, tali, touw, veter
snoer om papieren aan te rijgen - lias
snoer van bloedkoralen - bajadère
snoer van brieven - lias
snoer van gitten - bajadère
snoer van hengel sim
snoeren - passement, strengelen, vastmaken
snoerenvormende bacterie - streptococcus
snoertje - nestel
snoerwormen - nemertinae
snoerzool sandaal
snoes dot, engel, schat, liefje, lieverd schattebout, troel
snoeshaan - gezicht, kwant, schattebout, mond, opschepper, rare, snoeter, snuit, toet, zonderling
snoet - facie, gelaat, gezicht, mond, snuit, toet
snoeven bluffen, brallen, geuren, grootspreken, lawaaimaker, opscheppen, opsnijden, pochen, pralen, pronken, roemen, schitteren, zwetsen
snoever - aansteller, babbelarij, blaaskaak, blagueur, bluffer, bram, bramarbos, branie, dikdoener, druktemaker, fanfaron, flierefluit, gekakel, geurmaker, grootspreker, kakelaar, kwast, ophakker, opschepper, opsnijder, overbluffen, pochhans, poen, pocher, praler, praalhans, praatjesmaker, pronker, schreeuwer, windbuil, zwetser
snoeverij - bluf, bravade, gepoch, grootspraak, opschepperij, opsnijderij, pocherij, rodomontade
snoezig - aardig, allerliefst, beeldig, doddig, lief, lieftallig, schattig, snoeperig
snokken - snikken
snol hoer, lichtekooi, prostituée, slet, straatmeid, temeier
snollen - snuffelen
snood - arglistig, boos, boosaardig, eerloos, gemeen, hard, infaam, kwaad, laag, min, misdadig, scherpzinnig, schrander, sinister, slecht, verdorven, zondig
snood verleider Mefisto
snoodaard - boef, boosdoener, booswicht, deugniet, gemenerik, onmens, onverlaat, schurk, schavuit, valsaard
snoodheid boosheid, slechtheid
snor knevel, moustache, neushaar, snorbaard
snorbaard - knevel, moustache
snorder koetsier, kramer, taxi, venter
snorfiets - bromfiets, brommer
snorkel - luchtpijpje, snuiver
snorken ronken, pochen, bluffen, grootspreken, snoeven, snurken
snorker pocher, snoever, zwetser
snorkerig pochend, poenig, opscheppend
snorkerij bravade, snoeverij
snorren betrappen, brommen, gonzen, pakken, ronken, snappen, speuren, spinnen, suizen, zoeken
snorrepijperij - prul(laria)
snot - kippenzikte, kwijl, mucus, neusvocht, pip, snotziekte
snotaap - belhamel, bengel, blaag, druipneus, rekel, snotjongen, snotneus - bengel, blaag, druipneus, kwajongen, vlegel
snotblok - boomkont
snotjongen - bengel, kwajongen
snotlap - zakdoek
snotneus blaag, bengel, druipneus, kwajongen, rekel, snaak, snotaap, snotjongen, vlegelnikken
notteren - huilen, schreien, s
snuf - geur, lucht, reuk, snuiftabak, trant
snuffelaar - navorser, neuzelaar, onderzoeker, pottenkijker, speurder
snuffelen - doorzoeken, inademen, naspeuren, nazoeken, neuzelen, neuzen, onderzoeken, opsporen, rommelen, snuiven, speuren, speurneus, struinen, zoeken
snuffert gelaat, gezicht, neus
snufje iets, ietsje, luchtje, modeartikel, nieuwigheid, pietsie, pietsje, reuk, reukje, tikje,
snugger bevattelijk, bij, bijdehand, intelligent, kwiek, levendig, pienter, schrander, slim, sluw, vlug, waakzaam, wakker
snuif - rapé
snuifje - beetje, pries, prise
snuifmiddelen - ether, tri
snuiftabak karot, macuba, makuba, negrillo, nieskruid, rapé, snuif
snuisterij - bibelot,galanterie, prul,
snuit - aangezicht, bek, facie, gelaat, gezicht, mond, neus, slurf, snoet, vlasafval
snuitaap - makaak, maki(bi), mangoe
snuit van olifant slurf, tromp
snuitdier mastodont, olifant, slurfdier, tapir, varken
snuitdoek - zakdoek
snuiter - apostel, gast, gezel, guit, knul, komiek, kwant, kwast, kwibus, nar, olijkerd, schalk, snaak, snoeshaan, sijs, vent, vogel, zonderling
snuitkever - bladroller
snuitkevers - curculionidae
snuitmot - crambus
snuitrund - tapir
snuittor - kalander, muiskever
snuiven -briesen, priseren, snuffe(le)n
snuivend brullen - briesen
snuiver - junk, snorkel, stookhok
snuiving - tocht, trek
snurken - maffen, knorren, ronken, snorken, snorren
snurker - maffer, ronker, slaper, snuiter
snurrevaad - zegen
snijbiet - beetwortel
snijboon - aparte, rare, zonderling
snijden - afsteken, couperen, fijnmaken, kerven, lubben, ontleden, oplichten, overvragen, seceren, snerpen, splijten, trancheren, zagen
snijdend - scherp, snerpend
snijden van miniatuurvoorstellingen - glyptiek
snijder - coupeur, kleermaker, tailleur,
snijdervogel - prinia, tjitji
snijgereedschap - mes
snijkant - doorsnede, doorsnijding, intersectie, kruising, kruispunt, lemmer, lemmet, neg, scherp, snee, snijpunt
snijkamer - ontleedzaal
snijkant van mes - neg(ge)
snijpunt - kruispunt.
snijpunt van zes wegen - zes sprong
snijriem - roeispaan
snijtand - voortand
snijvlak - doorsnede
snijvlak van een stuk vlees - aansnit
snijwerktuig - lancet, mes
snijwond - jaap, snede, snee
snijzaal - ontleedzaal
so easy - knijpbril
sobbelen - strompelen, struikelen
sober afkerig, arm, armoedig, bescheiden, eenvoudig, frugaal, gewoon, ingetogen, karig, magertjes, matig, modest, nederig, ongekunsteld, onopgesmukt, schraal, schriel, spaarzaam, streng,
soberheid - eenvoud, frugaliteit, matigheid, nederigheid, schaarste, sobri-teit
sociaal maatschappelijk
Sociaal Economische Raad S.E.R.
Sociaal Democratische Arbeiders Partij S.D.A.P.
Sociaal economische Instelling - S.E.R.
Sociaal-revolutionairen, voorlopers van de – narodniki
sosiale kring - millieu
sociale raad, voorloper van de - armenraad
sociale wetenschap - economie, sociografie, sociologie
Socialistische Federatieve Sowjet Republiek S.F.S.R., U.S.S.R.
Socialistischekleur - rood
Societatis Jesu S.J., jezuïet(en orde)
Société Anonyme SA, N.V.
Société anonyme Belge d'exploitation de la navigation aerienne - Sabena
sociëteit club, genootschap, gezelschap, soos
sociëteit van een studentencorps - N.I.A., PHRM, Minerva, Phoenix
socotra, hoofdstad van - Tamrida
soda - kelp (uit wier of zeegras), natriumcarbonaat, natron, polkazeep, reinigingsmiddel
sodium - natrium
Sodom - edom
sodomiet - bogger
so-easy - knijpbril, lorgnet, pincenez
soebatten smeken, smoezen, vleien, vragen, zaniken
Soedanneger - nigritiër
soelaas hulp, solaas, steun, troost, uitkomst, verlichting, vertroosting, verzachting
Soedanese heerser - almani
Soedanees volk - Fulbe
Soedantaal - zie negertaal
Soefi-orde - tarika
Soefisme, lid van het - derwisj
Soela-eilanden, een der - Mangole, Soelabesi, Taliaboe
Soemerische rijk (hoofdstad van het) - Ur
Soenda-eilandern, een der - Alor, Bali, Borneo, Celebes, Flores, Java, Lombok, Omba(a)i, Sumatra, Timor
Soendanees muziekinstrument - angkloeng
soep aardappelsoep, consommé, erwtensoep, groentesoep, linzensoep, oxtailsoep, potage, preisoep, snert, tomatensoep, vermicellisoep, vissoep
soep, heldere - consommé
soep met gekookte paling - aalsoep
soeparoma - maggi
soepbeen - mergpijp
soepel agiel, buigzaam, elastisch, flexibel, inschikkelijk, lenig, maniabel, meegaand, meegevend, plastisch, plooibaar, soupie, toegevend, wendbaar
soepel zijn - meegeven
soepelheid elasticiteit, lenigheid, plooibaarheid, meegaandheid, buigzaamheid, flexibiliteit, souplesse
soepel leer - saffiaan
soepgroente - boontjes, brunoise, eppe, look, peterselie, prei, schorseneren, selderie, selderij, tomaat, ui, worteltjes
soepie - pleps
soepkom - soepschaal, terrine
soepschotel - terrine
soepstengel - stereolet
soepvlees bouilli, poelet, poulet, rundvlees (mager)
soepzootje mengelmoes, rommeltje, vleesafval
Soer - Tyrus
soerat (Ind.) - brief
soes - dommel, dromer
soesa beslommering, drukte, last, moeite, omslag, ophef, poespas, rompslomp, spats, poespas
soeverein onafhankelijk, oppermachtig, verheven, vorst
soevereine staat mogendheid
soevereiniteit heerschappij
soezen - doezelen, doezelig, dommelen, dromen, druilen, dutten, mijmeren, slapen, sluimeren, suffen, uilen
soezend peinzen - suffen
soezerig doezelig, dommelig, dromerig, lodderig, loom,slaperig, suf(fig.), sufferig
soezig - dommelig, lodderig
sof - afgang, fiasco, knudde, mislukking, pech, slecht, strop, tegenslag, tegenvaller, teleurstelling
sofa canapé, coach, divan, ligbank, lounge, ottomane, rustbank
sofakussen - paresseuse
sofiekruid - fiekruid, vuurkruid
sofisme - drogreden, redenering (spitsvondig)
sofist - drogredenaar
sofisterij chicane, drogredenering, spitsvondigheid
sofistisch - spitsvondig
soft - rustig, zacht
softa - student (Turks, Perzisch)
soigneur - soigneus, verzorger, zorgvuldig
soigneus zorgvuldig
soiree - avondpartij, raout
sojakaas - tahoe, tofie
sojasaus - ketjap
soja uit peulvrucht - ketjap
sok anklet, kous, mof, sukkel, valkenzak
sokkel - postament, voetstuk, zuilvoet
sokophouder - jarretel
sok voor heren - anklets
solaas - soelaas, verlichting, verzachting
solanacee - aardappel, atopa, belladonna, bilzenkruid, bitterzoet, boksdoorn, dolappel, elfdrank, lycium, nicandra, petunia, physalis, solanum, tabak, tomaat, wolfskers
solanales - tubifloren
solarium zonnebad
soldaat - alpenjager, ambulancier, artillerist, big, boche, bombardier, cavallerist, dienstplichtige, dragonder, fuselier, genist, g.i. (gouv. issue), grenadier, hoornblazer, huzaar, infanterist, jager, kanonnier, karabinier, kolvenier, krijger, krijgsknecht, krijgsmakker, krijgsman, kurassier, landstormer, legionair, marechaussee, marinier, milicien, militair, mitraillist, muskettier, ordonnans, piekenier, piot, planton, poilu, pontonnier, recruut, rekruut, remplacant, reservist, schansgraver, scherpschutter sansculotte, sappeur, schutter, strijder, tamboer, tamboermaître, tirailleur, tommy, torpedist, treinsoldaat, ulaan, vedette, vliegenier, waardgelder, waarnemer, ziekendrager
soldaat aan het front - g.i.(Amer.), poilu (Fr.), tommy (Eng.)
soldaat, als van een - soldatesk
soldaat (bereden) - cavalerist, huzaar
soldaat bij de genie - genist
soldaat bij het geschut - kanonnier
soldaat der eerste klasse - éénpitter, spandri (Ind.),
soldaat der genie - mineur
soldaat die zijn opleiding beëindigd heeft filler
soldaat gewapend met een musket - musketier
soldaat in de voorste linie - tirailleur
soldaat in guerrilla - partizaan
soldaat in het Romeinse leger - legioensoldaat, legionnair
soldaat in het voormalige Brits-lndische leger - ghurka, hurkha, goerkha
soldaat ingedeeld bij de tuchtklasse - klassiaan
soldaat koerier - planton
soldaatloteling - milicien
soldaat onder Cromwell rondhoofd
soldaatstroper - maraudeur
soldaat te paard cavalerist, huzaar, kurassier, lansier, ulaan
soldaat te voet - infanterist, landknecht
soldaat uit de dertigjarige oorlog - pappenheimer
soldaat van Achilles - myrmidon
soldaat van de militaire politie - gendarme, marechaussee
soldaat van de lichting - milicien
soldaat van de paus zoeaaf
soldaat van een nieuwe lichting - recruut
soldaat van vroeger - kurassier
soldaat zijn dienen
soldanella - alpenklokje
soldaten - krijgsvolk
soldaten aanwerven - enroleren, ronselen
soldaten africhten - drillen
soldatenbende - saldateska
soldatenbrood - commiesbrood, kuch
soldatencomité - junta
soldatendeken - kombaars
soldatendracht (16e eeuw) - casaque
soldateneetgerei - mesting
soldatenjas - attila, huzarenbuis, overjas, schansloper, tenue, uniformjas
soldatenkleding - tenue, tuniek, uniform
soldatenkost bonen, commies (brood), kuch, legerkost, menage, rats, snert
soldatenloon - bezoldiging, gage, soldij, traktement, wedde
soldatenloopwacht - patrouille
soldatenmuts - baret, kepie, sjako
soldatenpak - uniform
soldatenpet - sjako
soldaten raad sowjet
soldatenregering - stratocratie
soldatenrugzak ransel
soldatenschoen kist(je)
soldatenslaapkamer - chambree
soldatentas ransel, pukkel
soldatentent - legertent
soldatenuitrusting - battledress, tenue, uniform
soldatenverblijf chambree, bivak, bunker, garnizoen, kamp, kazemat, kazerne, kwartier, legering, legerkamp, tent
soldatenvolk - krijgslieden, krijgsvolk, soldateska
Dostları ilə paylaş: |