sportploeg - elftal, equipe, team
sportprestatie record, kampioenschap, zege
sportschoeisel rijlaars, spike
sportschool - trimschool
sportster crack
sportterm - aanval, afgeven, afhouden, afsprong, aftrap, afzien, assaut, back, barrage, boogbal, break, brug, buitenspel, carambole, catch, corner, derby, deuce, doel(trap), drive, duel, game, goal, groggy, handicap, hands, heat, hoekschop, hole, honk, horde, in, inning, inswinger, inworp, kader, k.o., koppel, kopstand, korf, lappen, libre, linkse, lob, mat, match, matchpoint, meet, net, offside, opslag, out, passeren, penalty, piket, piqué, piste, poule, push, punch, race, rechtse, record, remise, ring, ronde, roos, run, score(n), serie, serveren, service, set, shot, sigle, slag, slalom, smash, spil, start, stick, stoot, strafschop, team, toss, touché, trap, treffer, try, uppercut, voorzet, werper, worp, zege, zet
sportterrein arena, golflinks, hippodroom, honkbalveld, piste, roeibaan, stadion,,sportpark, voetbalveld
sporttitel - kampioen
sporttrofee beker, bokaal, cup, krans, medaille, penning, plak, schaal, wereldbeker
sporttrui van wol sweater
sportuitblinker crack, kampioen, vedette
sport van een trap - tre(d)e
sportvest - sweater
sportvoertuig - raceauto
sportwater - roeibaan
sportwedstrijd - derby, match
spot - aanfluiting, bejegening, beschimping, bespotting, hoon, ironie, moquerie, parodie, pastiche, persiflage, raillerie, risée, sarcasme, schamp, scherts, schimp, schijnwerper, smaad, smaling, spotternij, vlek
spot (de - drijven) - guichelen, spotten,
spot, bijtende - sarcasme
spotachtig - grappig, hekelend, ironisch, komiek, komisch, satiriek, snaaks, spottend, spotziek
spotbeeld - cartoon, karikatuur
spotboeverij grappen, spotternij
spotdicht - epigram, hekeldicht, satire,
spotdichter - satyricus, sillograaf
spotdrijver - sillograaf
spotfiguur - risee
spotgeest - schim, spook
spotgoedkoop - tegeef
spotheilige - St. Niemand
spotlijster - spotmerel
spotlust - reinardie
spotnaam - bijnaam, scheldnaam
spotnaam van een onderwijzer - frik
spotnaam voor Amerikaan Yankee
spotnaam voor Amsterdammer - koeketer
spotnaam voor bajonet - slakkensteker
spotnaam voor bakkebaard cotelet, tochtlat
spotnaam voor Deen - Hanneman
spotnaam voor Engelsman - John Bull
spotnaam voor Franse republiek - Marianne
spotnaam voor geestelijke - paap, zwartrok
spotnaam voor haardracht - tochtlat
spotnaam voor Hollander kaaskop
spotnaam voor homo nicht
spotnaam voor Ier paddy
spotnaam voor nietsbezittenden - sijmen
spotnaam voor Patriot (hist.) Kees
spotnaam voor politieagent adood, diender, kip, tuut
spotnaam voor sabel - kaasmes, lat
spotprent caricatuur, cartoon, karikatuur, persiflage, spotbeeld,
spotschrift diatribe, hekeldicht, libel, pamflet, satire, smaadschrift
spotschrijver - hekeldichter, libellist, pamflettist, satiricus,
sillograaf
spotten - alluderen, beschimpen, gekken, gekscheren, jokken, leuren, railleren, schertsen, schimpen, smalen, sneren
spottend cynisch, geringschattend honend, ironiek, ironisch, lachenderwijs, meewarig, minachtend, momisch, moquant, sarcastisch, sardonisch, satiriek, schamper, spotachtig, spottenderwijs
spottend en onderdrukt lachen - ginnegappen
spottend gebaar - guich
spottend gezegde - spotternij
spottend glimlachen - meesmuilen
spottend lachen - grijnslachen, honen, meesmuilen
spottend met het heilige - profaan
spottend op geringschattende wijze - grijnzend, schamper
spottende afkeuring - ironie
spottende lach - grijns
spottende liefkozing - bedrieger, gannef
spottende nabootsing - carricatuur, cartoon, parodie, pastiche, persiflage, spotbeeld, spotprent,
spottende opmerking - schamperheid, sneer
spottende opmerkingen - glos, kantschrift
spottende spot - sarcasme
spottende uitval - boutade
spottende vertrekking van het gelaat - grijns
spottenderwijs ironisch
spotter satiricus, ironicus, momus
spotternij glos, ludificatie, moquerie, opmerking, paskwil, plaisanterie, scherts, uitleg, verklaring,
spotvogel braamsluiper, gaai, geelborst, hofzanger, spotlijster, spotter
spotvoorstelling - karikatuur
spotziek - sarcastisch
spouw - speeksel, spleet, splijt, spuug
spouwen kitsen, kloven, splijten, spuwen, spugen,
spraak A.B.N., bargoens, dialekt, gerucht, gesprek, klank, lingua, opspraak, plat, spreektaal, taal, tongval, uitspraak, volkstaal
spraak afzien - liplezen
spraakgebrek afasie, broddelen, hakkelen, polteren, slissen, spreekbuis, stamelen, stotteren
spraakgeluid - stem, toon, vox
spraakgezang - recitatief
spraakklank - consonant, foneem, (mede)klinker, sisklank, taal, vocaal
spraakklanken - taal
spraakklankvorming - articulatie
spraakkundige grammaire, logopedist
spraakkundige term zie: grammaticale term
spraakkunst - grammaire, grammatica
spraakkunstenaar - gramaticus
spraakkunstgeleerde - grammaticus
spraakkunstig grammaticaal
spraakkunstige term - diftong, enkelvoud, lettergreep, meervoud, monoftong, naamval, ontleding, onderwerp, persoon, syllabe, tijd, uitgang, verbuiging, vervoeging, vocaal, voorwerp, werkwoord, wijs
spraakkunstschrijver - grammaticus
spraakleer - logopedie
spraakleraar - logopedist, spraakkundige
spraakles - logopedie
spraaklid - leuter, tong
spraakstoornis - afasie, anathrie, paralalie, stamelen, stotteren
spraakverbetering - logopedie
spraakverlies - afemie
spraakvermogen - spraak, stem
spraakwerktuig tong, keel, lippen, stemband .
spraakzaam affabiel, babbelachtig, babbelziek, flapuit, loslippig, mededeelzaam, praatziek, praterig
sprakel - sporkel, vuilboom
sprakeloos - monddicht, ontstemd, paf, perplex, stil, stom, verbaasd, zwijgend
sprakeloos ontsteld staan - treffen
sprakeloos van verbazing - stomverbaasd
sprakeloosheid - afasie, mitisme, stomheid
sprang - waterader
sprank - gilnster, spikkel, spruit, vertakking, vonk, waterspruit
sprankel - vonk(je)
sprankelen - fonkelen, vonken, zinderen
sprankelend - spitant
sprankelend van geest - petillant
spray - aërosol
spreek - woord
spreekbeurt - lezing
spreekbewegingen maken - articuleren
spreekbuis - huistelefoon, orgaan, telekal, spreekhoorn, spreektrompet (fig.)
spreekcel - telefooncel
spreekgeluid stem
spreekgestoelte ambo, bema, chaire, erezetel, kansel, katheder, tribune, tribuun, podium, preekstoel, pulpitum, rostra
spreekhoorn - huistelefoon, megafoon, trompet (sch.t.)
spreekkamer - cabinet, parloir, spreekplaats
spreekmachine dictafoon, fonograaf, grammofoon, pick-up
spreekmanier - locutie
spreekonderwijs - logopedie
spreekorgaan - stem, tong
spreekstoel - tribune
spreektaal - gesprekstaal, omgangstaal, voertaal
spreektrant - dictie, elocutie, expressie, frase, spreekwijze, stijl, voordracht
spreektrant bij een menigte - zo
spreektrompet megafoon, naprater, roeper, spreekbuis, toeter, toethoorn,
spreekverbod zwijgplicht
spreekvermogen - spraak
spreekwoord - adagium, gezegde, proverbe, proverbium, spreuk
spreekwoordelijk - aforistisch, proverbiaal, proverbialiter
spreekwoordenleer - par(o)emiologie
spreekwijs - frase, spraak
spreekwijze - frase, locutie, uitdrukking, zegswijze
spreekwoord adagium, gezegde, spreuk
spreekwoordelijk aforistisch, proverbaal
spreekwoordenleer - par(o)emiologi
spreekzaal - aula, parloir
spreeuw beo, prutter, staar, wielewaal
spreeuwbezie lijsterbes
spreuwvogel - beo, huia, ossenpikker, rosespreeuw, sturnida
sprei - bedovertrek, dek, kleed, plaid, sierdek
spreiden ontvouwen, uitleggen, uitspreiden, uitstrooien, uitzetten, verbreiden, verspreiden, verstrooien
spreiding arbeidsspreiding, dislocatie, ontvouwing, standaarddeviatie, uitspreiding, vacantiespreiding, verdeling, verspreiding, verstrooiing
spreiding van kleurelementen van het licht - aberratie
spreidlicht - floodlight
spreidzit - spagaat
spreken - babbelen, debatteren, discussiëren kallen, keuvelen, kletsen, kouten, leuteren, oreren, parieren, praten, profereren, redeneren, rellen, talen, uiten, uitspreken, vertellen, zeggen, zwammen
spreken over afstand bellen, telefoneren
spreken over iets behandelen, bepraten, bespreken
spreken tot God - bidden
sprekend duidelijk, frappand, helder, klaar, markant, onweerlegbaar, prononceren, treffend, uitdrukkingsvol
sprekend (muz.) - declamendo
sprekend vogeltje - parkiet
sprekende gelijkenis evenbeeld
sprekende vogel beo, papegaai, parkiet
sprekenderwijs parlando
spreker debater, kletser, orator, prater, redenaar, redevoerder, retor, rhetor, speecher, tribuun, woordvoerder
spreker (Eng.) - debater, speaker
spreker namens anderen - woordvoerder
sprekerstribune - rostra
spreng beek, bron, kreek, riviertje, waterader, wel
sprenkel - drup, klem, rondhout, spier, spikkel, spring
sprenkelen bespikkelen, natmaken, sproeien, uitstrooien
spreu - bros, droog, ruw, schraal
spreuk adagium, aforisme, chrie, devies, frase, gezegde, gnome, lemma, leus, leus, leuze, lijfspreuk, maxome, motto, orakel, sententie, slagzin, spreekwoord, uitdrikking, zegswijze
spreuk uit de koran - koranspreuk
spreukband - banderolle
spreukenverzameling - spreukwoordenboek
spreukmatig - sententieus
spriet antenne, (gras)halm, gijk, haarbosje, kruis (van een broek Z.N.), rondhout (onder aan de mast), scheut (gras), schraal, sigaar, spier, spruit, steekwapen, steng, voelhoorn, wachtelkoning, werpwapen (jacht),
sprieteling - sprank
sprietig - mager, tenger
sprietogen - dubbelzien, turen
spriet of ent - loot
spriettuig - zeil
spring in 't veld - grappenmaker, pierewiet
spring aal - springer
springader bron, waterader, wel
springbed trampoline
springbeweging – sprong
springbron fontein, geiser, wel
springbus - petarde
springen barsten, dartelen, exploderen, failleren, hinken, huppelen, knappen, ontploffen, ópenbarsten, wippen
springend insekt - vlo
springend waterdier - kikker
springend zich voortbewegen - hossen
springen op een been - hinken
springende beweging - wip
springer snuiter, tangent, vlo, windvoorn, wippertje
springerig dartel, speels
springerig beest - kangoeroe, kikker, konijn, sprinkhaan, vlo
springfontein geiser, girande
springhaas buideldier, kangoeroe, springmuis
spring in 't veld - grappenmaker, pierewiet
springkever - kniptor, sprinkhaan
springkolf - halter
springkomkommer - ecballium
springloop - galop
springmatras - trampoline
springmussen - dipodoidea
springnet - valnet, vangnet
springplank met veren - trampoline, tremplin
springraket - donderster
springscherm - parachute
springstaarten – collembola
springstier - dekstier
springstof buskruit, dynamiet, nitrogelatine, trotyl, TNT
springstofsoort -
5 hexyl
6 amatex, amatol, tretyl, trotyl
7 ammonal, boloron, brisant, lignose, lyddiet
8 acremiet, amberiet, buskruit, dynamiet, acrasoet, hexaniet
hexogeen, pentrietroburiet
9 emmensiet
11 pikrinezuur
12 schietkatoen
13 nytroglyserol
15 trinitrotolueen
springstof, vloeibare - boloron
springstok pols, polsstok
springteugel - martingaal
springteugels - martingale
springtochtje uitstapje
springtor springkever
springtij - giertij, springvloed
springveer ressort, spiraal(veer)
springvloed giertij, gierstroom, springtij, vloedgolf
springzaad - balsaminezaad, balsemienzaad
springzeil - impatiens, reuzebalsemien, vangzeil
springzeil vangzeil
sprinkhaan - affuit, cycade, krekel, walan
sprinkhaankruid - veldsla
sprint - snelheidswedloop, spurt, wedloop
sprinten - hardlopen, spurten
sprinter - hardloper, hardrijder, wielrenner
sprit - steenslag
sproeibad douche, regen
sproeidop broes
sproeien - aangieten, begieten, besproeien, bevochtigen, natmaken, sprietsen, spuiten
sproeien met water - gieten
sproeier broes, does, gieter, sprenkelen, spuit, straalbreker
sproeier voor planten - gieter
sproeistof sproeimiddel
sproeiwerktuig gieter, spuit
sproet - efelide, huidvlekje, naevus
sproke - verhaal
sproke, middeleeuwse - Beatrijs
sprokkelbloem - narcis, paaslelie
sprokkelmaand februari
sprokkelworm - kokerjuffer
sprong - afstand, barst, dierengroep, duik, duiksprong, hoogtesprong, interval, kloof, salto, wip
sprongbeen - astragal
sprong in het water - duik
sprookje - fabel, feeërie, idylle, legende, onwaarheid, sage, verdichtsel verhaal, vertelling, vertelsel, verzinsel
sprookjesachtig - feeëriek, toverachtig
sprookjesfiguur aardgeest, aardmannetje, alf, Alladin, Ali, Assepoester, Cinderella, draak, dwerg, elf, engel, fee, heks, kabouter, kol, Oberon, prins, prinses, reus, Roodkapje, Sinbad, Sinterklaas, Sneeuwwitje, toverheks, wolf
sprookjestoneel - feeërie
sprookjesverteller - fabulant
sprookjesschrijver Andersen, Bomans, Grimm, Perrault
sprookjeswereld fantasiewereld
sprot, verse - s(ch)adijn
spruit afstammeling, broes (gieterkop), dochter, ent, keest, kiem, kind, kleindochter, kleinzoon, loot, lot, nakomeling, scheut, schoot, stek, telg, twijg, uitloper, uitspruitsel, zoon,
spruiten afstammen, nakomelingen, ontkiemen, voortkomen, voortbrengen
spruit of ent - loot
spruit of telg - kind, nazaat
spruw - afthae, mondultslag, raam, schuil
spugen braken, kitsen, kotsen, overgeven, spuwen
spui boezem, kolk, sas, (schut)sluis, verlaat, waterkering
spuien - aflaten, aflopen, kwijtraken, lozen, openbaren, uitbrengen, uitwateren
spuier - gargouille
spuimachine - extruder
spuit - geweer, shot, sproeier
spuitbeweging - extruder
spuitbus - verstuiver
spuiter - junk
spuitfles sifon
spuitgast pompier
spuitgat - spiraculum
spuitje injectie, inspuiting
spuitmachine - extruder
spuitmeester brandmeester
spuitmiddel - lavement
spuitpijp - straalpijp
spuitpistool verfpistool
spuitplateren - sc(h)operen, vlamspuiten
spuitwaterfles - sifon
spuitwater met citroen - kwast
spuitwijn champagne
spul gereedschap, goedje, kermistent, last, moeite, onenigheid, ruzie, waar
spullen - goederen, waren
spulletjes - bullen
spurge-grote - duivelsmelk
spurge- kleine - tuinwolfsmelk
spurrie - spergula, watergeil
spurt draf, run, ren, sprint
spurten - hartlopen, rennen, snellen, sprinten
spurter - hardloper, renner
spurtum - spuwsel
spuug kits, kwijl, mondvocht, slijm, spag, spog, speeksel, sputum
spuugzat - beu
sputteren - knorren, mopperen
spuwbak - panaal, rochelbakje, slijmpotje, spuwpotje,
spuwbakje - kwispedoor
spuwen braken, kitsen, kotsen, overgeven, spugen, uitwerpen, tuffen
spuwen - sputum
spuwsel - braaksel, slijm
spijbelen - schoolverzuim (moedwillig), wegblijven (van vergadering), verzuimen
spiier - gootje
spijgat - spiegat
spijk - lavendel
spijker - draadnagel, geld (fig.), klinknagel, kopspijke, nagel, pin, rondkop, taats
spijker (barg.) - cent, geld, poen
spijker met brede kop - taats
spijker uit één stuk - draadnagel
spijker van 9 cm. - koldernagel
spijkerbaar beton - estrichvloer
spijkerbalsem - terpentijnzalf
spijkerbroek - jeans
spijkeren - hameren, nagelen, timmeren, vastmaken
spijkerschrift - hiëroglief, wigschrift
spijkerstof - denim
spijkertje - spike
spijkervast - nagelvast
spijkolie - lavendelolie, naterolie
spijl - spaak, staaf, stang, tralie
spijltje - elde
spijs - eten, gerecht, kost, leeftocht, maal, metselspecie, moes, schotel, voeding, voedsel
spijs van gekookte vruchten - moes
spijsbak - balie
spijsbrei - chymus
spijs gebruiken - eten, nuttigen
spijshuis - restaurant
spijskaart - carte, menu, spijslijst
spijskamer - provisiekamer
spijskast - cibarën, spenkast, spiker, spinde
spijskelder - spinde
spijskobalt - smaltiet
spijslijst - menu, spijskaart
spijsolie - slaolie, tafelolie
spijstafel - dis
spijsvertering - digestie, enzym, ferment
spijsverteringsorgaan - darm, lever, maag
spijsverteringsstoornis - constipatie, dyspepsie, hardlijvigheid, indigestie
spijt - berouw, bezinning, depit, ergernis, inkeer, leed, leedwezen, schuldbesef, smart, verdriet, weerwil, wrevel, wroeging
spijten - berouwen, betreuren
spijtig - betreurenswaardig, bits, boos, droevig, facheus, geërgerd, geprikkeld, helaas, jammer, misnoegd, onaangenaam, ontstemd, onvriendelijk, scherp, sneu, teleurstellend, verdrietig, vinnig, zonde
spijzenbereider - kok
spijzigen - eten, voeden, voederen
squadron - eskader
staaf baar, bout, buis, cilinder, lingot, pin, rail, reel, roe(de), rong, stang, stijl, streng, tralie,
staafdiertje - bacil
staaf edel metaal baar, tin
staaf goud baar
staaf van was kaars
staaf voor loper roe(de), traproe(de)
staaf voor trambaan - tramrail
staafje - bacil, bacterie, pal, pin, spijl, stift
staafje van balein - baleintje
staafje gips - krijtje
staafje graniet stift
staafje klein - pin
staafjesrood - rodopsine
staafje watten - tampon
staafnagel - bout
staafspel - knikkerspel, lyra
staafvormig - bacillair
staafvormig biskwietje - baton
staafvormig kristalliet - longuliet
staafvormig werktuig met scherpe punt - mijs
staafvormige bacterie - bacil, splijtzwam, staafdiertje
staafvormige broche - barette
staag aanhoudend, almaar, altijd, gedurig, gestaag, gestadig, onafgebroken, stadig, steeds, voortdurend
staak - elzesliet, linie (geslacht), paal, roe, roede, rijs, schacht, sliet, spier, stang, steng, stok, tak, talhout
staak met dwarsklamp stelt
staak met houten schop in een bakkerij - (oven)paal
Dostları ilə paylaş: |