smalle schop - spade
smalle sloep - giek
smalle sloot grep, grebbe, grup
smalle stof lint
smalle straat - pad, steeg, slop
smalle straat in Noord-Afrika - Soek, Souk
smalle strook bies, lint, reep, repel, rib, strip
smalle strook als versiering - bies
smalle strook gekleurd papier - serpentine
smalle strook land, die in zee uitloopt - landtong, nes
smalle strook land in water uitlopend - landtong
smalle strook land tussen twee vastelanden landengte
smalle strook leer - riem
smalle strook papier - reep
smalle strook weefsel - lint
smalle strook ijzer - strip
smalle stroom beek
smalle tak van een waterloop - sprank
smalle vaan banderol, pennoen, wimpel
smalle vaargeul kreek
smalle verbinding tussen twee vastelanden - landengte
smalle verhoging ribbel
smalle verhoging aan een voorwerp - ribbel
smalle voetbrug - kwaak, passerelle
smalle voetweg - pad
smalle voor greppel
smalle weegbree - hondsbloem
smalle weg - doorgang, engte, ingang, nauwte, pad, ste(e)g, straatje, zeeëngte,
smalle weg over een berg col, pas, zadel
smalle zuilengalerij - stoa (oud Athene), trifotium
smalhart - lancetvis
smaller mengen - versnijden
smalletjes mager, schraal(tjes), sober,
smalligheid - ielheid, smalheid, tengerheid
smalneuzige aap baviaan, chimpansee, gibbon, gorilla, hondsaap, mandril, meerkat, mensaap, orangoetang, slapstaart
smalt kobaltglas
smalte - engte
smaragd esmerald, esmeraud, nevelsteen
smaradgroen - esmeraud, sinopel (wapenkunde)
smaragdkleur - groen
smarotsen - klaplopen, schransen, smullen
smart droefheid, grief, hartzeer, huidplooiontvelling, kommer, kwel, leed, lijden, pijn, rouw, verdriet, wee, zielenleed
smart doen lijden - pijnen
smart gevoelen - lijden
smart veroorzaken - branden, gloeien, hinderen, priemen, pijnigen, schrijnen, smarten, treffen
smartegeld – schadeloosstelling, vergoeding
smartelijk bitter, doloreus, droef, jammerlijk, leeddragend, navrant, nijpend, penibel, pijnlijk, schrijnend, treurig, triest, verdrietig
smartelijk (muz.) dolorosa , doloroso
smartelijk gevoel gemis
smartelijk gevoelen - lijden
smartelijk gevolg nawee
smartelijk verlies - gemis
smartelijk verloop - lijdensweg
smartelijke ervaring - grief
smartelijke gewaarwording - pijn
smart hebben - lijden
smartig - ontvelt, open
smarting - vurigheid
smartlap - levenslied, schmalz
smart of rouw - leed
smart voelen - rouwen
smeden aaneenwellen, bedenken, beramen, maken, ontwerpen, scheppen, uitdenken, vervaardigen, verzinnen, vormen
smederij - smidse
smedig buigzaam, kneedbaar, lenig, plooibaar, smeedbaar, smeu, smijdig, zacht
smeedbaar - ductief, hamerbaar, hamergaar, pletbaar, smijdig, snedig, welbaar
smeedbaarheid - ductiliteit
smeedbak smidskoelbak
smeedblok aambeeld
smeedkolen - esskolen
smeedijzer met kruisvormige doorsnede - kruisijzer
smeeg mager, schraal
smeegruis kolengruis, smeekolen
smeekbede - gebed, petitie, smeekgebed, smeking
smeekgebed - litanie, smeekbede
smeekgezang - litanie
smeeklied - litanie
smeekschrift - bedelschrift, klaagschrift, libel, petitie, rekest, request, verzoek
smeent - fluiteend, smient
smeer angel, consistentvet, crème, kaarsvet, olie, ongel, pommade, reuzel, schoensmeer, slaag, sebum, smeersel, talg, talk, veeg, vet, wagensmeer,
smeerblad - dotterbloem, vetblad
smeerbloem - dotterbloem
smeerboel - beestenstal, rommel, troep, zwijnenstal
smeerbuik - pens
smeergeld - omkoopsom
smeerkalk pleisterkalk
smeerkanis doerak, viezerik
smeerkees - smeerlap, viespeuk, viezerik, vuilpoets
smeerkruid bremraap, smeerwortel
smeerkwast, met de - lopen - pluimstrijken, vlijen
smeerlap - patser, slioeber, smiecht, viezerik, vlegel, vuilik
smeerlapperij liederlijkheid, patjakker, smerigheid, verkwister, viespeuk, viezerd, vuil(ig)heid, zwijnerij
smeerling barbot, poelvis, (rivier)grondel, slijkvis, weervis
smeermiddel - glyserol, silicon, smeersel
smeerpijp - smeerpoets, vuilak, vuilik
smeerpoets - taddik, viespeuk, vuilik
smeerpunt - nippel
smeersel - balsem, crème, linement, lubricant, opodeldok, pasta, politoer, smeermiddel, smering, strijksel, talkzalf
smeersel op brood - beleg, boter, jam, kaas, leverworst, margarine, marmelade, pasta, pindakaas, smeerkaas, smout
smeerstruik - smeerboompje, wasboompje
smeervloeistof olie
smeerwortel - bingelkruid, donderboon, duivelsbeet, duivelsboon, ezelsoor, hemelsleutel, keelwortel, mercurialis, spekwortel, symphytum
smeet - klap, slag, worp
smekeling - implorant, klager, smeker
smeken afprachen, afsmeken, bidden, prengelen, soebatten, suppliëren, verbidden, verzoeken, vragen (ootmoedig),
smekend verzoek bede, gebed
smekend vragen - bedelen
smekend woord - bede
smeking aanroep, gebed, smeekbede
smelleken - dwergvalk, smerlijn
smele - deschampsia
smelt magma, spiering, zandaal, zandspiering
smelten -dooien, oplossen, vergaan, verkwijnen
smelten van sneeuw en ijs dooi
smeltend - sentimenteel, vervlietend, week
smelting - fusie, gieting, ineenvloeiing, liquatie, sentimnteel, week
smelting van metalen - legeren
smeltglas - brandverf, email, glazuur
smeltpatroon - zekering
smeltstof - miasma
smeltstop - zekering (elect.)
smeltwaterafzetting esker, kame, oos
smeltziekte - smeul
smeren - balsemen, invetten, kladden, klodderen, knoeien, morsen, oliën, strijken, talken, vleien, weggaan, weglopen, zalven
smergel amaril
smergeltang - amarilhout
smerig beroerd, boos, ellendig, gemeen, goor, gorig, laag, laaghartig, min, morsig, olieachtig, oneerlijk, onfatsoenlijk, onnet, onrein, schandelijk, schunnig, vals, vettig, vies, vuig, vulgair, vuns, vuil, vunzig, weerzinwekkend
smerig en grof - gortig
smerige reuk - stank
smering - smeersel
smeris agent, bink, diender, juut, klabak, politieagent, tuut
smet blaam, blamage, klacht, klad, lak, ontsiering, plek, schande, schandvlek, smeur, spat, vlak, vlek, vuil
smetlijn - slaglijn
smets - flauw, laf, smakeloos, zouteloos
smetstof - contagium, miasma, serum, virus
smettarwe - brandkoren
smetteloos blank, helder, helderwit, kuis, onbevlekt, rein, schoon, vlekkeloos, volmaakt, zuiver
smetteloosheid - reinheid, zuiverheid
smetten bemorsen, bevlekken, smoezelen, vuilmaken
smetten,van de huid - intertrugo
smeu - glad, lenig, smijdig, soppig, vettig zacht
smeuig - lekker, lenig, smakelijk, snijdig
smeulen - blakeren, broeien, nagloeien, veinzen, vunzen
smeur - feil, gebrek, smet
smeuren bemorsen, bevlekken, bezoedelen
smid - ijzerbewerker
smidsaambeeld - speerhaak, tas
smidse smederij
smidsgereedschap - aambeeld, blag, hamer, koel(bak), tang
smidshaard eest, ast
smidshamer - voorhamer, vuist
smidsterm - aanstuiten, stuiken
smidswerktuig - voorhamer
smidswinkel - smidse
smiecht aterling, gemenerd, smeerlap, valsaard, viezerik, vuilak
smieg - handig, lenig, smijdig
smient - fluiteend, smeent, spekeend
smiespelen - fluisteren, smoezelen, smoezen
smiezen - smullen, schransen
smikkelaar - smulpaap
smikkelen - eten, smullen, snoepen
smodde - morsschort, slab, slabbetje,
smoddervis - zeelt
smoel - aangezicht, babbel, bakkes, bek, facie, gelaat, gezicht, grimas, mond, muil, porem, tetter, toet, waffel
smoelwerk - aangezicht
smoes aardigheid, flous, grap, klets, praatje, uitvlucht, vertelsel, verzinsel, voorwendsel
smoesje - excuus, ontwijking, pratje, tierlantijn, tierelantijn, trucje, uitvlucht
smoezelen - smetten
smoezelig beduimeld, goor, grauw, groezelig, kreukelig, onfris, smerig, vettig, vies, vuil
smoezen - femelen, kletsen, soebatten
smoezig - groezelig, smotzig
smog mist, nevel
smok - (klap)zoen, snoepgoed
smoken dampen, roken, walmen
smoker - roker
smokerig - rokerig
smoking - avondkostuum, galakostuum, herenjas
smokkel - heimelijk, ongemerkt, sluik, sluikerij, sluikhandel, smokkelarij, smokkelen, verholen
smokkelaar - contrabandier, defraudant, lorder, pungelaar, runner, sluiker, sluikhandelaar
smokkelarij - sluikhandel, smokkel
smokkelen bedriegen, frauderen, ontduiken, sluiken, spieken, wegmoffelen
smokkelhandel - sluikhandel
smokkeltje - neuswarmertje, spiekbriefje, spiekpapiertje
smokkelwaar - contrabande, sluikgoed, smokkelgoed
smokken - dampen, kussen, walmen, zoenen
smook damp, mist, nevel, rook, walm
smoor - damp, mist, nevel, rook, walm
smoordronken - beschonken, laveloos, zat
smoorheet - snikheet
smoorklep - choke
smoorvol eivol, stampvol, tjokvol
smoren - afremmen, begeren, dampen, dempen, doven, drosselen, misten, onderdrukken, roken, smachten, sudderen, uitdoven, vergaan, (ver)stikken, walmen, wurgen
's morgens - am
smorig - dampig, nevelig
smoring - stikking, suffocatie
smörrebröd - smorgas
smorzando (muz.) wegstervend
smots - dweil, slet
smotzig - groezelig, smerig, smoezelig, vuil
smous - bedrieger, sjacheraar, smoushond
smousen - bedriegen, sjacheren
smouserij - bedrog
smout - reuzel, smeer, smeerolie
smout(ter)ig - vettig
smuiger - bedrieger, gluiper, stiekemerd
smuik - mist, nevel
smuiken - misten, motregenen
smuilen - glimlachen
smuk opschik, sier(aad), tooi, versiering
smukken - opmaken, optutten, sieren, tooien, versieren
smul - brasserij
smulbaard - epicurist, gastronoom, lekkerbek
smulbroer apicius, brasser, gastrofiel, gastronoom, gourmand, lekkerbek, likkebaard, lucullus, opsomaan, smeerbuik, smikkel, smikkelaar smulbaard, smulbroer, smulgraag, smulpaap
smullen - banketteren, banquetteren, kiskassen, lekkerbekken, slempen, smiezen, smikkelen, snoepen
smullend opmaken - teren
smuller - brasser, drinker,lekkerbek, slemper
smullerij gastronomie
smulpaap zie: smulbroer
mulpaperij - lekkerbekkerij
smulpartij - banket, brasserij, orgie, regaal, slemp, slemppartij, tractatie
smurrie - bagger, drek, modder, vuil
smijdig - buigzaam, glad, kneedbaar, lenig, smeedbaar, smeu, smeuig, smieg, vettig, zacht
smijdigen - vermurwen, verzachten
smijt - klap, smak, worp
smijten - gooien, keilen, kelderen, kogelen, kwakken, lazeren, mieteren, pleuren, schieten, smakken, trappen, werpen
smijter - gooier, vechtersbaas
smijtfilm - slapstick
Smyrna - Izmir
Smyrna, inwoner van - Smyrnioot
snaai voordeel, winst
snaaien betrappen (gewest.), kapen, pikken, rampassen, roven, snoepen, snuffelen, stelen, wegkapen, wegnemen, wegroven
snaak bengel, clown, compère, deugniet, gast, gezel, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, kwajongen, kwast, kwibus, leukerd, malloot, nar, olijkerd, ondeugd, pias, potsemaker, rakker, rekel, schalk, schavuit, schelm, snuiter, vent, zot
snaaks boertig, grappig, guitig, kluchtig, koddig, komisch, luimig, olijk, ondeugend, potsierlijk, schalks, schelms, spotachtig
snaaksheid - grappigheid, guitigheid, schalksheid
snaakshoofd - kabouter
snaar draad, lor, meisje, pees, prul, schoonzuster
snaar (muz.) - corda, corde
snaarderij - prulleboel, rommel
snaarinstrument -
3 bas, cel
4 harp, lier, luit
5 banjo, benta, cello, citer, gamba, piano, viool
6 dombra, gitaar, spinet
7 bandola, basgitaar, cembalo, chrotta, klavier, mandola, pianola, vleugel
8 bandoera
9 balalaika, contrabas, mandoline, violoncel
10 clavichord
11 klavecimbel
12 clavichordum
snaarinstrument, Antilliaans - benta
snaarinstrument met klavier - piono(la)
snaarschijf - poelie
snabbel - bek, bijwerk, mond, bijverdienste
snabbelen - snateren, tateren
snack hap, snap, snik, tosti, zucht
snackbar - cafetaria, snelbuffet
snaffel - paardebit, trens
snak - beet, hap, map, snap, snik, zucht
snakerig boertig, komiek, komisch
snakerij boert, gein, luim
snakken begeren, haken, happen, reikhalzen, smachten, verlangen
snakker - prater, snapper, snauwer
snap - hap, laatvlijm, lancet, snak, snik
snapachtig - babbelachtig, praatziek, praatzuchtig
snapachtigheid - loquaciteit
snaper - naaldvis, sneper, zeepaardje
snaphaan - geweer, snoeshaan, snuiter, vent
snappen arresteren, babbelen, begrijpen, betrappen, bevatten, doorzien, grijpen, happen, inzien, keuvelen, kwebbelen, kwetteren, pakken, praten, snateren, tateren, vatten, vertellen voelen
snapper - babbelaar, babbelkous, dopper, kletsmeier, mond
snapperij - gebabbel, gekeuvel, gesnap
snaps borrel, jenever, oorlam, snevel, sterkedrank
snaps of borrel - neut
snapshot foto, instantané, kiekje, momentopname
snapster - kletskous
snar bits, scherp, stekelig, taai, venijnig
snaren bespelen - tokkelen
snarenophouder bij viool kam
snarenspanner - schroef
snarenspeeltuig - banjo, bas, cello, citer, gitaar, harp, lier, mandoline, viool
snarig - flink, geestig, snedig
snarren - bluffen, kijven, pochen
snars jota, niets, sikkepit, zier
snater - babbel, bek, klepper, kwebbel, mond, neb, ratel, snavel, snuit, tater, waffel
snateraar - babbelaar, babbelkous
snaterachtig babbelachtig
snaterbek - babbelkous
snatereend - krakeend
snateren babbelen, kakelen, kletsen, kwaken, kwebbelen, kwekken, ratelen, snabbelen, snappen, tateren
snateren van ganzen - gaggelen
snauw - algarade, grauw, kitval, snak, uitval
snauwachtig bits, boos, kijfzuchtig, snauwerig,
snauwen - aansnauwen, bassen, bekken, blaffen, bijten, grauwen, uitvallen
snauwerig - bits, boos, kijfachttig, nors, stuurs
snauwerig mens - snip
snavel bek, neus, neb(be), snater, sneb, snuit, tater, vogelbek, waffel
snavelbies - rhynchospora
snaveldier haaregel, mierenegel, vachtegel, vogelbekdier
snavelkrokodil gaviaal
snavelpunt van jonge vogels - eitand
snavelvormig - rostraal, rostriform
sneb - bek, snavel, waffel
snebben - kakelen
snebbig - snibbig, vinnig
snede cesuur, coupe, dieresis, inkeping, incisie, insnijding, jaap, kartel, kerf, kwetsuur, letsel, plak, scheur, schijf, snee snijwond, snit, spleet, taille, tranche, verwonding, vorm, wond(e)
snede brood - boterham
snede gras zwad
snedegelijk - isotomisch
snede in luchtpijp - tracheotomie
snede van een boek bespikkelen - jasperen
snede van een mes - meskant
snedig adrem, alert, bijdehand, energiek, gaar, geestig, gevat, gewiekst, handig, kernachtig, krachtig, pittig, prompt, puntig, raak, repartie, scherp(zinnig), schrander, slagvaardig, slim, snarig, spits, tersnede, terzake, vlug, vaardig, vlug, zinrijk
snedig antwoord repartie, riposte
snedigheid gevatheid, schranderheid
snee - glip, inkeping, inkerving, insnijdingjaap, kerf, kloof, meskant, plak, (snij)wond, spleet, verwonding, wond
sneep - kommel, neusvis, steenmeeuw
sneer hatelijkheid, hoonlach, kwinkslag, scherts
snees - bedrieger, heler, landmaat, opkoper, rits, scharrelaar sjacheraar
sneetje - flistertje, wondje
sneetje brood met ei - uitsmijter
sneeuw blankheid, grijsheid, neerslag
sneeuw (grofkorrelig) - firn, sneeuwijs
sneeuw, overjarige - fi(e)rn
sneeuwbal - viburnum
sneeuwbank - sastrugie, sneeuwwolk
sneeuwgors - duinputter, sneeuwputter, strandputter, zeeputter
sneeuwhoen - lagopus
sneeuwhut van een Eskimo iglo
sneeuwjacht blizzard
sneeuwkleed lijkwade
sneeuwklokje - galanthus
sneeuwlaag, bevroren - harst
sneeuwmaand - nivose
sneeuwman sneeuwpop
sneeuwpanter - irbis
sneeuwputter sneeuwgors
sneeuwschaats ski
sneeuwschoen ski
sneeuwsoort - firn
sneeuwspirea - rozenheester
sneeuwsport - skiën, sleeën
sneeuwstorm barber, blizzard, sneeuwjacht
sneeuwstorm in Rusland - boeran, burran
sneeuwstorting - lawine, sneeuwval
sneeuwvogel pestvogel, sneeuwgors
sneeuwwit - lelieblank, leliewit, smetteloos, rein, vlekkeloos
sneeuwijs - firn
snel - aldra, allegro, alras, cito, dadelijk, dra, fluks, gauw, gehaast, gezwind, haastig, hard, ijlings, kwiek, levendig, overijld, prestó, prompt, pront, rad, rap, ras, schielijk, schrander slim, spoedig, spoorslags, subiet, tachy, vliegensvlug, vlot, vlug, weldra
snel (muz.) allegro, presto
snel bewegen - scheren, schieten
snel draaien tollen
snel handelen - rap
snel kwaad driftig, opvliegend
snel loopje - gangetje, sprintjevaartje
snel lopen - aan(benen), draven, hollen, looppas, racen, rennen, snellen, sprinten
snel oorlogsvaartuig - korvet
snel ontploffend brisant
snel ontroerd - emotioneel
nel praten ratelen
snel spreken - tachyfrasie
snel vaartuig om berichten over te brengen - aviso
snel varend zeilschip in de Mldd. Zee - feloek
snel varende roeiboot - giek
snel verbreidende ziekte epidemie
snel verlopend - acuut
snel verslijtend sleets
snel voorbijgaan - vliegen
snel voortdrijven - aanjagen, aanzetten
snel voortgaan - aanbenen, aanpoten
snel zeilende één master - kotter
snel zeilende tweemaster - brigantijn
snel zeilende driemaster klipper
snel zeilschip brigantijn, feloek, karveel, klipper, kotter
snelbakoven - magnetron
snelbinder bagageriem
snelblusser schuimblusapparaat
snelboot motortorpedoboot
snelbuffet - cafetaria, snackbar
sneldicht epigram, puntdicht
snelheid celeriteit, gang, gezwindheid, haast, pace, promptitude, radheid, rapiditeit, speed, spoed, tempo, vaart, vitesse, vlugheid
snelheid (Lat.) - velocitas
snelheid van de wind windsnelheid
snelheidskromme - hodograaf
snelheidsmaat - knoop
snelheidsmaniak kilometervreter, snelheidsduivel
snelheidsmeter - hydrogeenmeter, kilometerteller, pluviometer, podometer, log(instrument), pasteller, schredenteller, silometer, speedometer, tachograaf, tachometer, toerenteller, velocimeter,
Dostları ilə paylaş: |