stofzwamachtig woekerplantje - roest
stoïcijns berustend, gelijkmoedig, onaangedaan, onverstoorbaar
stoïcijns wijsgeer - Seneca
stoïcisme - berusting, gelatenheid, onverschilligheid,
zenoïsme
stoïsch berustend, gelaten, lijdzaam, passief
stok baton, bezemsteel, degenstok, ferula, keu, kloet, knoet, knots, knuppel, kodde, lat, pers, roe, roede, roest, rozenstok, sliet, souche, staak, sta(a)f, staak, stang, steel, stengel, stok(brood), talon, vlaggesteel, vlaggestok,
stok bij golf - stick
stok bij hockey stick
stok bij kaartspel dulk, talon
stok met dwarsklamp stelt
stok met dweil - zwabber
stok met rode doek - muleta
stok met voetsteun stelt
stok om bonen te laten klimmen - bonenstaak
stok om te biljarten - keu
stok om te steunen wandelstok
stok van een bezem - steel
stok van 2 meter duimstok, meetlat
stokaas stekaas, oeveraas, kokerworm
stokbewaarder cipier
stokdegen stekade
stokdoof potdoof
stokdrager bij het golfspel caddie, caddy
stokdweil zwabber
stokebrand agitator, insurgent, onruststoker, ophitser, oproerkraaier, oproerling, opruier, provo, provocateur, twiststoker, twistzoeker, woelgeest,
stoken - aanhitsen, aanwakkeren, distilleren, duwen, kuipen, onenigheid (veroorzaken), opruien, opstoken, steken, stoppen, twisten, verbranden, verwarmen, verwekken, verzet, wroeten, zwoegen
stoken van drank distilatie, distilleren
stoker - brander, distilsteur, distileerder, intrigant, konkelaar, kuiper, machinestoker, opruier, opstoker, ovenist, ruziezoeker, stokebrand, twistzoeker
stokerij - branderij
stokhouder - boelhuishouder, vendumeester
stokje - badine, speet
stokje bij haken haakpen
stokje dat twee spijlen verbindt - sport
stokje met mootjes vis - speet
stokje van dunne rotting (Fr.) badine
stokken - haperen, stagneren
stokkerig houterig, mager, onhandig, stokkig, stram, stijf, stokkig
stokoud afgeleefd, hoogbejaard, seniel
stokpaardje hobby, manie, marot, marotte, narrenstok, paradepaard, zotskolf
stokschermen - kendo
stokstijf - onbeweeglijk, onverzettelijk, volhardend
stokvis - heek, kabeljauw
stokvishoepeltje - kip
stokwapen -
4 lans, pede, piek
5 couse, gleve, runka
6 spatum
7 sponton
8 partizan
9 puntstaaf
10 hellebaard
11 knevelspies
12 mensenvanger
15 paardenschender
stol - brok, stuk
stola - sjaal, stremmen
stollen - bevriezen, coaguleren, rinnen, stremmen, verdikken, verharden, verstijven
stolling in bloedsomloop trombose
stollingsgesteente - andesiet, apliet, Basalt, batholiet, daciet, diabass, dieptegesteente, dioriet, felsiet, gabbro, gneis, graniet, granodioriet, kwartporfier, kwartsdioriet, laccoliet, magma, melafier, obsidiaan, pegmatiet, porfier, porfiriet, porfiet, puinsteen, syeniet, trachiet
stolp - boerenwoning, klok, kaasglas, kaasstolp, stolphuis, stulpkooi
stolpdeur - dubbeldeur (onder-en boven)
stolphoeve - stelp
stolsel - coagulum
stom dom, deerniswaardig, deerniswekkend, ezelachtig, geluidloos, imbeciel, oerdom, onverstandig, onwetend, sprakeloos, stil, stupide, uilig,
stoma huidmondje, lymfspleet
stomachiek maagversterkend
stomdronken - apezat, bezopen, laveloos, lazarus, smoor, smoordronken, zat,
stomen - dampen, reinigen, roken, walmen, wasemen
stom en dwaas - onnozel
stomen of roken - walmen
stomer - schip, stoomboot
stomheid - alalie, stommiteit
stomkop - bokje, domoor, druif, stoffel, stommeling, stommerd, sukkel
stomme meespeler dummy, figurant, statis, stroman
stommeknecht bijzettafeltje, dienbak, standaard, stander
stommeling - botterik, buffel, cretin, domoor, eend, ezel, gestommel, idioot, imbeciel, knuppel, knurft, lomperd, oen, os, steenezel, stommerd, stommerik, sufferd, uil, uilskuiken, weetniet
stommelingen - ezels
stomme medespeler - dummy, figurant, statist
stom mens - domoor
stommerd - botterik, domoor, kaffer, lomperd, stomkop
stommerik - otter
stommigheid domheid, stommiteit
stommiteit bêtise, blunder, bok, domheid, enormiteit, flater
stomnijdig - woest
stomp afgeknot, afgeslepen, afgesleten, bot, deuk, duw, kink, kort, muilpeer, obtuus, onscherp, opduvel, opstopper, overblijfsel, peut, poeier, por, romp, stoot, stronk, stuk, suf, vuistslag, vuiststoot
stomp van een boomstam - stronk
stompe kant - rug
stompe neus - mopsneus
stompen boksen, bonken, meppen, porren, slaan
stompen en slaan - beuken
stompje - eindje, (kaars, potlood, brood, pijp, sigaar) peukje
stompje kaars - smots
stompje sigaar - peuk
stompneus - mopsneus
stomp of duw - stoot
stompstaart - kortstaart
stompstaartje - paapje
stompzinnig - achterlijk, armgeestig, bedompt, bot, breinloos, dom, ezelachtig, halfgaar, hersenloos, idioot, imbeciel, impotent, loggeestig, onbenullig, onnozel, stom, stupide, torpide, zwakhoofdig, zwakzinnig
stompzinnigheid - domheid
stompzinnig kind - idioot, mongooltje
stompzinnige vrouw - loete
stompzinnigheid ablepsie, bot, botheid, domheid, fatuïteit, idioterie, idiotie, idiotisme, imbeciliteit, onnozelheid, stupiditeit, stupor
stomverbaasd - sprakeloos, verbijsterd
stomweg - klakkeloos
stond tijd (stip), tijdsgewricht, uur
stonde - tijd, uur
stoof droogeest, eest, komfoor, test, theestoof, voetwarmer
stoofbak - broeikas (verwarmd)
stoofbuis - kachelbuis, kachelpijp
stoofhaak - pook
stoofpot - kastrol
stookgat - trekgat
stookinrichting - fornuis, haard, kachel, openhaard, schouw
stookkas broeikas, trekkas
stookmateriaal - benzine, gas, hout, kerosine, kolen, petroleum
stookmateriaal, uit het veen - turf
stookolie - dieselolie, huisbrandolie, mazout, mazurk, petroleumresidu
stookplaats eest, fornuis, haard, haardstede, kachel, oven, schouw
stookseizoen - winter
stooksel - brandstof, gas, hout, kolen
stookwarmte kachelwarmte
stookijzer - haardijzer, pook, rakel
stool - schouderband
stool, oude Romeinse - orarium
stoom - adem, damp, mist, nevel, waas, walm, wasem, waterdamp
stoom afblazen - bijkomen, uitblazen, uitrusten
stoom afkoelen - condenseren, kondenseren, verdichten
stoom laten ontsnappen - afblazen
stoombad sauna, dampbad, zweetbad
stoomboot raderboot, sleepboot, stomer, stoombarkas, stoomschip, s.s., stoomsleper, stoomtrawler, stoomvaartuig
sloomgemaal - maalinrichting
stoomhei heitoestel
stoomketel - boiler
stoomketel, onderdeel van een - eco(nomiser), vlampijp
stoomketel, onderdelen van een - appendages
stoomketel van een schip - scheepsketel
stoomkraan - heftoestel
stoom laten ontsnappen - afblazen
stoomlier - donkey, winch
stoommeter - manometer
stoom of nvel - mist
stoompomp - pulsometer
stoomschip stomer, s.s., stoomboot
stoomturbine - compressor, drijfrad, turbo
stoomvaartmaatschappij - messagerie
stoomvaartuig raderboot, sleepboot, stomer
stoomwerktuig met dubbele cilinder - tweelingmachine
stoop beker,fles, jeneverkruik, kan, kruik, ton, vat
stoorloos - kalm, rustig, vredig
stoornis - afbreuk, belediging, belemmering, beletsel, benadeling, derangement, disturbatie, grieving, hinder, hindernis, hinderpaal, incident, oponthoud, perturbatie, stagnatie, storing, turbatie, verwarring, ziekte
stoornis in de samenwerking der spieren - ataxie
stoornis in de spijsvertering - indigestie
stoornis in het zenuwstelsel - neurose, shock, zenuwziekte
stoornis van de maag - gastricisme
stoot aandrift, bok, bons, bots, botsing, duw, ictus, impuls, klap, knal, mep, opdoffer, opduvel, oplawaai, opstopper, percussie, plof, por, schok, slag, stomp, stuit, tik, vuistslag, vuiststoot, watjekou, windstoot, zet, zwieper
stootbalk - bumper, ram, schokbreker
stootbodem van een vuurmond - kulas
stootdegen, driekante - parisien
stooteind aan biljartkeu en schermdegen - dopje, pomerans
stoot met de knie - kniestoot
stoot met een degen - degenstoot
stoot met mes - prik, steek
stoot met vuist por, stomp
stoot met wapen bij het schermen - treffer
stootkussen - buffer, bumper
stootkussen van touw (scheepst.) - leguaan
stootmes - schaafijzer
stootpaal - stoter
stoottroep elite, garde, keurbende, keurtroep, stormtroep
stootvormig - succussorisch
stootwapen bajonet, degen, dolk, kris, mes, ponjaard, speer, steekwapen, stilet, stiletto
stop - afsluiter, basta, bom, bondel, deuvik, dop, genoeg, halt, ho, kroonkurk, kurk, mondstuk, hu, ophouden, plug, prop, rustpoos, spon, sta, stekker, tampon, tap, voldoende, werda, zekering
stop in een spongat - bom(mel), bondel, deuvik
stop in vat spon
stop langs een racebaan - pit
stop van bepaalde schors kurk
stop van hooi - prop
stop voor schakelbord - smeltpatroon, zekering
stopbord - verkeersbord
stopcontact - stekkerdoos
stop er mee - afgelopen, afnokken, basta, ophouden
stopgaren - borat, brat, sajet, stopwol
stophorloge - stopwatch
stopkat - kat (uit een najaarsnest)
stoplicht achterlicht, remlicht, verkeerslicht
stopmiddel - antidiarrhoicum, kit, obstipantium, plamuur
stop of plug - prop
stop op fles - kurk
stoppage - stopwerk
stoppel - stengel
stoppelig - ongeschoren
stoppen - aanhitsen, afdichten, afhaken, (be)ëindigen, boeten, dichten, dichtmaken, duwen, halthouden, kappen, laten, mazen, nokken, opdoeken, opgeven, ophouden, remmen, sluiten, stagneren, steken, stelpen, stilhouden, stilstaan, uitscheiden
stoppen met pedaal - remmen
stoppen met werken - staken
stoppen van kousen - mazen
stoppend geneesmiddel - astringent, salep
stoppende geneesmiddelen - obstipantia
stopplaats - aanlegplaats, halte, station
stopsajet - borat, brat
stopsein halt, ho(la), hu, sta, stil, (stop)teken
stopsel - tampon
stopsignaal - halt, ho, hu, rood, stil, stop
stopsluiting tap
stopteken halt, stop, stopsein
stoptrein - (boemel)trein
stop van fles - kurk
stopverf - mastiek, verversdeeg
stopwatch - tijdmeter
stopwerk - stoppage
stopwas - entwas
stopwatch - chronometer, secondemeter
stopwol borat, brat, sajet(garen)
stopwoord - vulwoord
storax - benzoë
store gordijn, jaloezie, magazijn, ophaalgordijn, rolgordijn, zonnegordijn, zonwering
storen - afleiden, afsluiten, belemmeren, beletten, derangeren, disturberen, eindigen, genereren, hinderen, onderbreken, ophouden, pertuberen, staken, tegengaan, troubleren, turberen, uitscheiden, verbreken, verhinderen, vernietigen, verontrusten, versperren, verstoren, verwoesten,
storend - hinderlijk, interval, ongewenst, belemmerend
storend geluid gebonk, gedonder, gedreun, gehoest, geknal, gekuch, geratel, kabaal, lawaai, wanklank
storing - belemmering, beroering, defect, depressie, derangement, filevorming, hinder, interruptie, lichtstoring, mankement, onderbreking, oponthoud, panne, pech, perturbatie, stoornis, treinstoring, verwarring
storing in de atmosfeer - blizzard (sneeuwstorm), cycloon, depressie, dwarrel, hoos, hurricane (Amer.), onweer, orkaan,
rukwind, stormweer, stormwind, taifoen, tempeest (op zee), tornado, typhoon
storing van de spijsvertering - indigestie
storing van de spraak - paralalie
storing van het weer depressie
storingsfilter - fadingcorrectie
stork eiber, ooievaar
storm blizzard, cycloon, hoos, orkaan, tempeest, tornado, wervelwind, wind, windhoos
storm op zee tempeest
stormachtig buiig, heftig, hevig, ongenadig, onstuimig, orageus, tempestief, tumultueus
stormachtig (muz.) - tumultuoso
stormbalk stormram
stormcentrum - depressie
stormegge - valhek, valpoort
stormen - waaien
storm en regen - noodweer
stormfok - voorstagzeil
stormgat bres
stormgod Eolus
stormgodin Harpij
stormhamer - moker
stormhoed - helmhoed, zuidwester
stormig onstuimigstormachtig
stormklok - alarmklok, noodklok
stormkluiver - voorstagzeil
stormladderbeklimming - escalade
stormloop - aanvalrun, assaut, bestorming, rush
stormpaal - fraise, frees,palissade
stormram - beukpaal, ram, rammei, stormbalk, stormkat
stormvis butskop, dolfijn, noordkaper
stormvloed bandjir
stormvogel albatros, malefijt, oceaanvogel, onweersvogel
stormvogel uit Noord-Europa - mallemok
stormvogels - tubinares
stormvogeltje - mok
stormwind - orkaan
stormwind in de Straat van Gibraltar levant, levarte(r)
stormwind op de kust vam Klein-Azië - levantijn
stort - blik, steenberg
stortbad douche
stortbord rister
stortbui plasregen, plensbui, wolkbreuk
stortebed - vlechtwerk (met steenbezetting)
stortebier - lekbier
storten betalen, fourneren, gieten, gireren, gooien, gutsen, inleggen, leveren, nantiseren, neervallen, omvallen, overleggen, plempen, plengen, stromen, tellen, tremmen, vallen, vergieten, verschaffen, voorzien, (neer)werpen
storten van bloed vergieten
storten van geld aanzuivering, betaling, bijbetaling, deposito, fournissement, inleg
storten van tranen plengen
storten van water - uitgieten
stortgelegenheid - belt, stortplaats, vaalt, vuilnisbelt
stortgoed bulk
storting van geld - betaling, deposito, inleg
stortingsbewijs - kwitantie, recepis, reçu, scrip
stortkar - kipwagen, tuimelkar, wipkar
stortlaag - precoat
stortpijp aflaatpijp, afvoerpijp
stortplaats voor vuil - belt, stortplaats, vaalt, vuilnisbelt
stortregenen - gietbui, slagregen
stortvloed bandjer, lawine, springvloed, stroom, tornado, vloed,
zondvloed
stortvloed van water overstroming
stortvloed van woorden - tirade, woordenstroom
stortzee - slagzee
story - affaire, geschiedenis, kwestie, verhaal, vertelling, voorval
stoten botsen, duwen, ergeren, fijnstampenhinderen, horten, keuen, ontmoeten, onttronen, porren, queuen, raken, rammeien, rammen, schokken, stampen, stompen, stuiken, stuiten
stoten met mes - steken
stotend - hinderlijk, stroef
stoter - stootpaal
stoterig - haperend
stotteraar hakkelaar, hakkelkees, stamelaar
stotteren anarthrie, balbutieren, botsen, buitelen, dusarthrie, hakkelen, haperen, kekeren, knoeien, porren, prutsen, psellisme, stamelen, steken, stokken, steken, stoten, tottelen, totteren, tuimelen
stotig - bokkig, lichtgeraakt, stoots
stout baldadig, brutaal, dapper, driest, gewaagd, kloek, koen, krachtig (bier), lastig, moedig, onbevreesd, ondeugend, ongehoorzaam, ongezeglijk, temerair, vermetel, vrijmoedig, vrijpostig
stouterd bengel, boefje, deugniet, kwajongen, ondeugd,
stoutheid aanmatiging, brutaliteit, dapperheid, fierheid, ondeugendheid, ongehoorzaam
stoutmoedig boud, braaf, brutaal, dapper, driest, ferm, flink, kloek, koen, kordaat, onbevreesd, ondernemend, onversaagd, onverschrokken, onvervaard, vermetel, vrijmoedig,
stoutmoedigheid dapperheid, fierheid, kloekheid
stoutweg - brutaal, onvervaard, ronduit
stouwen bergen, duiveljagen, inpersen, nuttigen, pakken, stapelen, stoppen, stuwen, traven, vastduwen, voortdrijven
stouwer - stuwadoor
stouwsluis keersluis, stuwsluis
stoven - fementeren, gaarmaken (langzaam), koken, sudderen, zonnebaden
stoving koestering
straal angel (Z.N.), eeltweefsel (in paardehoef), flits, helemaal, lichtbundel, pijl, radius, rayon, schicht, stroom, volkomen
straalbloem - aster, dahlia, zonnebloem
straalboog - radiaal, radiant
straalbreker - refractor, sproeier
straalbreking anaklase, refractie
straalbuiging - diffractie
straaldier - inktvis, kwal, neteldier, radiaat, radiolara, poliep
straaldieren - radiolaria, radiolariën
straaldiertjes - radiaten, radiolariën
straalgips - vezelsteen
straaljager - vliegtuig
straalkaatser - reflector, spiegeltelescoop
straalkapel - absis
straallamp - infraroodstraler
straalmeter - aktinometer
straalmotor - jet, turbojet
straalonderzoek - spectrometer
straalpoliep - domansduim, netkoraal
straalpunt - radiant
straalscherm - orlaya
straalschimmelziekte - antinomycose
straalsgewijs radiaal
straalsteen - moedersteen
straaltjes (met -) druppelen, druppelsgewijs, tappelings
straalturbine - jetmotor
straal uitzendend element radium
straalvliegtuig - boeiing, comet, concorde, jet, mig, mirage, sabre, starfighter
straalvormig - radiaal
straalwerping - radiatie
straalzweer - rotstraal
straat - allee, avenue, boulevard, laan, rue, straatweg, weg, zee-engte
straat (Fr.) - rue
straat alleen voor voetgangers - promenade
straat die parallel loopt aan een grote verkeersader - ventweg
straat- en winkeldief - pickpocket, ladelichter, zakkenroller
straat in Tunesië - soek
straat langs de kust boulevard
straat met bomen - allee, avenue, dreef, laan
straat met veel winkels - winkelstraat
straat met winkels (overdekt) - passage
straatarm - doodarm
straatarm mens - armoedzaaier
straatarme - armoedzaaier, pauper
straatbandiet - apache, straatschooier, tasjesrover
straatbelasting - bruggegeld, straatgeld, tolgeld, weggeld
straatbengel boefje, straatjongen
straatdemonstratie - betoging
straatdief - snaphaan, zakkenroller
straatgeld straatbelasting
straatgevecht - barricadengevecht
straatgoot - riool, sloe(i)
straathandel negotie
straathandelaar - leurder, marskramer, straatkoopman, venter
straathond - zerfhond
straatinham slop
straatje slop, steeg, steg
straatjeugd asfaltjeugd
straatjongen apache, bengel, boefje, gamin, kwajongen, ondeugd, polisson, rakker, schavuit, schoffie, schooier, straatbengel, straatvlegel, vlegel
straatjongensstreek - polissonnerie
straatkabaal straatrumoer
straatkant berm, stoep, trottoir
straatkei - kassei, klinker
straatkolk - sifon
straatkolk met stankafsluiter - siphon
straatkoopman - leurder, marsdrager, marskramer, straathandelaar, straatventer, venter
straatlamp - lantaarn
straat langs de kust - boulevard
straatlantaarn met reflectors reverbère
straatleurder - camelot, venter
Dostları ilə paylaş: |