15. Viper
Viper kwam aan op zijn hoofdkwartier. Geluidloos parkeerde de hoover jeep voor zijn villa. Viper was zo rijk dat hij een eigen kleine biosfeer had. Normaal stond zijn biosfeer in de middagstand, wanneer de zon op zijn felst schijnt. Viper is één van de weinige metamorfen die de luxe van een bruine huid kan meemaken. Toen Viper uitstapte was het echter middernacht. ‘’Wie van de maffia familie heeft aan mijn biosfeer geknoeid!’’ Vroeg Viper zichzelf boos af. Viper wandelde over het grindpad naar de villa. Viper ving een geur op. ‘’Virussen.’’ Constateerde Viper.
Hij maakte zich niet meteen zorgen, hij maakte ze tenslotte zelf maar er was iets in die geur dat hem niet aanstond, alleen kon hij niet meteen plaatsen wat.
Verbaasd keek Viper naar de deur; het slot was geforceerd. Iemand probeerde in te breken of juist uit te breken. Aarzelend stapte Viper zijn villa binnen; er was geen vriendelijke robot assistente die hem begroette, ook geen robot stem. Alles was stil, te stil. Viper knipte het licht aan: de hele vloer lag onder de glasscherven en vazen, de schilderijen waren van de muur getrokken en de standbeelden omgegooid.
De muren zaten onder het bloed. (Metamorfen en metafecties hebben allebei groen bloed.) Viper was geschrokken en rende de trap op. Het licht werkte niet in de rest van de villa, dus opende Viper zijn pols screen. Het gaf genoeg licht om twee meter ver te kunnen kijken. Viper draaide zich om: achter de trapleuning bungelde een half opgevreten arm. Viper kokhalsde en dacht te weten welke vrouw haar arm miste.
‘’Destiny! Pyro! Whip! Abyss! Waar zijn jullie?’’ Riep Viper. Geen antwoord.
Met zijn nauwelijks lichtgevende pols screen verkende hij de rest van de omgeving.
Viper kwam alleen maar meer sporen van bloederige gevechten tegen.
Er was niets te vinden dus Viper ging weer naar beneden, met elke trede naar beneden werd de geur van virussen sterker, en zo ook Vipers onbehaaglijke gevoel. ‘’Kom zeg! Stel je niet zo aan!’’ Zei Viper tegen zichzelf.
Viper stapte voldaan op de vloer. De vloer kraakte onheilspellend, gauw stapte Viper opzij maar ontdekte dat hij op het luik van de kelder stond. Nieuwsgierig als hij was tilde hij het luik op. Behoedzaam liep Viper trede voor trede de trap af. Zijn hart bonsde in zijn keel. ‘’Whuaa!’’ Viper gleed uit over een gladde trede. ‘’Grrr sukkel dat ik ben.’’ Voorzichtig probeerde hij te zitten, hij voelde steken van pijn.
Een peertje verlichtte de kelder. Toch waren de meeste hoeken in schaduwen gehuld. De kelder was precies wat je zou verwachten bij een geavanceerd laboratorium. Viper zag sterretjes. Vipers hoofd bonkte, een groot deel van zijn laboratorium was in schaduwen gehuld. Een metalige robot achtige stem kwam vanuit een van de overschaduwde hoeken. ‘’Hallo Viper! Lang niet meer gezien.’’ Viper herkende de stem, het was de stem van zijn laatste project, een virus dat geen hacker nodig had om opdrachten uit te voeren, alleen een ontvanger. Normaal zou Viper blij zijn geweest om zijn nieuwste project te zien maar de situatie was niet normaal, Viper was hier om de anderen te redden en zijn basis te vernietigen; vanwege de uitbraak.
Een zwarte cobra met lange ijzeren gevederde schubben gleed langzaam en geluidloos naar Viper toe. Uit trots had Viper zijn eerste biologische virus gebouwd naar zijn naam; een slang. Maar nu, nu Viper wijzer was en bijna een veteraan, wist hij wel beter. Zijn uitvinding zou de loop van de wereld drastisch veranderen, en dan niet meteen op een positieve wijze. Viper werd ruw terug naar de werkelijkheid gebracht het boze gesis van zijn project, project Scobrax.
De muren, het plafond en ook de vloer waren van beton. ‘’Kom niet dichterbij!’’ Viper krabbelde overeind en hief dreigend zijn plasma pistool. ‘’En dan? Wat gaat u dan doen? Denkt u meester, nou echt dat u mij gaat neerschieten?’’ Zei Scobrax met een spottende ondertoon.
Ik stond daar, nog steeds passief met zijn plasma pistool gericht op Scobrax.
Uitdagend schoof Scobrax tien centimeter naar voren. Ik schoot, mijn vingers trilden enorm. Een grote zwarte brandvlek lag ruim 20 centimeter verwijderd van Scobrax. ‘’Dit was je laatste waarschuwing!’’ Mijn stem trilde. ‘’Goed, goed dan, dan zult u nooit weten waar Abyss, Whip, Pyro en Destiny zijn.’’ Nonchalant gleed Scobrax terug de schaduw in. ‘’Nee, wacht! Waar zijn ze?’’ Vroeg ik gebiedend.
Scobrax draaide zijn kop om en keek me vijandig aan. ‘’Dus u laat me toe in uw persoonlijke ruimte zonder mij te doden?’’ Scobrax probeerde mij in te schatten maar ik had iets dat de meeste veteranen van de ramp en zelfs de tweede generatie niet hadden, namelijk in paniek toestanden in alle koele bloeden en rust een pokerface opzetten. Ik knikte. Scobrax kwam naderbij. Ik borg mijn wapen op, er was iets aan Scobrax dat me geruststelde. Ik ging zitten zodat ik op gelijke hoogte met Scobrax was. Ik wist hoe gevaarlijk Scobrax kon zijn, dus ik moest het tactisch aanpakken.
‘’U wilt weten waar uw dierbaren zijn?’’ Vroeg Scobrax uitdagend. Scobrax gaf een signaal met zijn staart en alle lichten flitsten aan.
Ik schrok, en wilde protesteren maar er kwam geen enkel zinnig woord uit.
Mijn familieleden zaten opgesloten in capsules.
‘’Wat heeft dit te betekenen!’’ Ik keek Scobrax furieus aan. ‘’Weldra zal alles duidelijk worden meester.’’ Antwoordde Scobrax sereen. Allen waren verdoofd of in slaap of allebei. Destiny miste haar linkerarm, haar diepblauwe lange haar zweefde rusteloos langs haar aan. ‘’Geen zorgen meester, ze zijn hier veilig.’’ Zei Scobra. Ik keek de zwarte verraderlijke cobra aan. Ik zou het niet over mijn hart kunnen krijgen om mijn levenswerk te vernietigen, hoe gevaarlijk het ook is. Scobrax leek dit moment van zwakte op te merken en begon te spreken met een bijna vaderlijke stem:
‘’Viper, meester, wat was nou eigenlijk uw reden om mij te bouwen?’’ Scobrax keek me nieuwsgierig aan. Ik sloot mijn ogen en onderdrukte een snik aan de pijnlijke herinnering. ‘’Mijn ouders, mijn echte ouders waren omgekomen door toedoen van een zwarte adder.’’
Ik was slechts zestien. Het was een lange tocht door de Australische outback, ik liep verveeld achter paps rugzak. Nesprit mijn moeder, was uitgeput en ging zitten op een rotte boomstronk. Ik was samen met pap bezig wat lunch uit de rugzak te halen, totdat ik plotseling gekrijs hoorde. Als gestoken draaide pap zich om en holde naar Nesprit toe. Nesprit was gebeten in haar been en dekte de wond met haar hand, Nesprit keek pap aan en vroeg om medische hulp.
Pap gebood me om weg te gaan. Ik verstopte me achter een struik. Mam kermde van de pijn. Pap haalde zijn mobieltje uit zijn jaszak en belde het alarmnummer maar in de Outback is er geen bereik. Terwijl pap medische hulp verrichte zag ik een schaduw wegglippen. ‘’PAS OP! EEN SLANG!’’ Riep ik maar voordat pap kans zag om in te grijpen werd mijn vader ook gebeten. Ik voelde de aanwezigheid van de slang maar ik was teveel in paniek om er aandacht aan te besteden. Ik rende op pap en mam af om ze te helpen. Ik voelde aan mams pols maar ik voelde geen hartslag.
Pap greep mijn arm vast. ‘’Zariff ga, ga terug. Niet veilig... Cyberspace.’’ Mompelde pap. Paps greep verslapte. ‘’Wat is niet veilig?’’ Vroeg ik verward. ‘’Hier. Mensen vijandig. Thuis veilig.’’ Bracht pap moeizaam uit, hij liet me los. Ik pakte hem beet.
‘’Maar ik dacht dat jullie juist waren gevlucht voor thuis!’’ Riep ik. Geen antwoord.
De slang wilde toeslaan om mij te bijten maar leek te botsen tegen een onzichtbare muur. Mijn ouders had ik verloren en daarmee ook al mijn gevoel voor reden, zij waren het enige waar ik om gaf. Ik voelde woede, haat, verdriet en wrok opkomen.
Met een brul stortte ik me op de moordenaar. Een rode waas onttrok me aan het zicht en geweten. Ik wist niet meer precies wat ik deed maar ik denk dat ik worstelde en de slang probeerde te wurgen. Wat ik wel zeker weet is dat ik de slang doodde met mijn blote handen zonder gebeten te worden. Na dat fatale moment wist ik wat me te doen stond: ik deed de rugzak op mijn rug, begroef mijn ouders en nam de dode slang op mijn schouder. De slang was zo zwart als de nacht, als inkt.
Net zo zwart als jij. Toen begon ik mijn lange barre tocht door de Australische outback. Het duurde een halfjaar voordat ik weer in de bewoonde wereld terechtkwam. Hoe ik het flikte weet ik niet meer maar ik slaagde erin om ‘thuis’ te komen. Eenmaal thuis werd ik lid van de Academie en bla, bla, bla. Ik bouwde opnieuw mijn leven op, met succes. Ondertussen nam ik de dode slang overal mee naartoe, als een trofee. Nadat ik een aantal jaren zwarte zaakjes had afgerond, had ik een heleboel geld. Op een dag ontmoette ik een maffia familie die mijn capaciteiten inzag en ik werd uitgenodigd. Zo had ik me gehecht aan een nieuwe familie en ik kwam daardoor in de criminaliteit terecht. Op een gegeven moment hing de dode slang ongebruikt aan de muur in de woonkamer, totdat ik op een ingenieus idee kwam. Een idee waarmee de maffia zou helpen en tegeljikertijd wraak kon nemen voor mijn ouders; Nesprit en Dave. Ik besloot het eerste computervirus te bouwen waar niet alleen metamorfen vatbaar voor zijn, maar ook mensen en halflingen. En dat was jij.
Ik was klaar met vertellen, Scobrax luisterde aandachtig. Scobrax schoot naar voren, ik was nog maar net snel genoeg en hief mijn plasma zwaard maar tot mijn verbazing waren Scobrax reflexen vele malen sneller. ‘’Aaaah!’’ Krijste ik van schrik. Scobrax gleed langs mijn zwaard omhoog mijn mouw in. ‘’En nu heb ik je!’’ Zei ik vol woede maar hoe ik snel ik ook was, Scobrax was sneller. ‘’Jij vieze verrader! Er zit helemaal niets goeds in je!’’ Tierde ik. Ik kronkelde alle kanten op om hem te pakken te krijgen.
‘’Dat was toch juist de bedoeling? Je wilde toch juist een meedogenloos intelligent virus?’’ Zei Scobrax. Ik greep Scobrax bij zijn staart. ‘’Hebbes!’’ Riep ik triomfantelijk.
‘’Oe! Ah!’’ Ik voelde steken in mijn borst. Het beeld werd wazig. Ik merkte dat ik mijn greep verloor op Scobrax. Zijn schubben sneden als messen door mijn vlees.
‘’Hiiiaaaaaaa!’’ Ik klapte dubbel en schreeuwde het uit van de pijn. Moet doorzetten. Ik zakte door mijn knieën en viel op de grond, zo snel als de pijn was gekomen, zo snel als het weer verdween. Mag niet opgeven. Alles werd zwart voor mijn ogen.
Voelt het niet heerlijk aan om te sterven meester? O wacht dat kun je niet voelen! Want IK ben nu je meester! Hahaaahaa! Ga mijn hoofd uit. Tut, tut, tut, zo praat je niet tegen je meester, binnenkort ben jij niets meer. Niets meer dan een leeg omhulsel, een hoesje. Waarom doe je me dit aan? Omdat ik je nodig heb. Alsof ik ooit enige zier om je zou geven! Hihi je bent gewoon van MIJ! Ik voelde een steek in mijn hoofd en daarna bonkende koppijn die al gauw ondraaglijk werd. Ik voelde Scobraxs gif door mijn aderen stromen, het verlamde me, maakte mijn gedachten dof en doodde de geest.
Dostları ilə paylaş: |