000’ verwijst naar een afbeelding, ‘S00’



Yüklə 155,06 Kb.
səhifə2/4
tarix08.01.2019
ölçüsü155,06 Kb.
#92911
1   2   3   4

πc 25 mmHg

  1. πif πlymfe

  • Zeer moeilijk te meten; tussen 0,1 en 10 mmHg, gemiddeld 3, hoger naar einde van capillair toe

  • Vermoedelijk eiwitgehalte ongeveer gelijk aan lymfe

  • Eiwitgehalte in lymfe: hoog bij darm en lever


Globale netfiltratie 021
Verwijderen van extra vocht via lymfevaten

De lymfeflow wordt bepaald door de interstitiele druk: 022

Bevordering van lymfeflow via:


  • Gladde spiercellen en wandcontractie

  • Unidirectionaliteit dankzij kleppen

  • Spierpomp

Lymfe neemt ook eiwitten mee.
Oedeem:

De overtollige aanwezigheid van zout en water in de extracellulaire ruimte, en dan vooral in het interstitium.

Oorzaken zijn nier-, hart- en leverziekten, zwangerschap, maar ook een verstoring van de Starling-vergelijking:


  • Hydrostatisch PC is verhoogd bij te lang rechtstaan zonder spiercontracties

  • Inflammatie Oppervlakte vd capillairen verhoogt vanwege de vasodilatatie

σ daalt → nog meer zwelling

  • Ischemie Na herstel na ischemie (=reperfusie) treedt er lokaal oedeem op, vanwege de schade aan de bloedvaten. Bij ernstige beschadiging lekken er zoveel proteïnen, dat deze het oedeem verergeren


Hartinsufficiëntie:

  • linkerhart → opstapeling vocht in longen

  • rechterhart → opstapeling vocht in systeemcirculatie (mogelijk leidend tot ascites: oedeem in abdomen)

Nierinsufficiëntie:

  • Minder retentie van vocht → meer vocht in interstitium

  • Minder retentie van proteïnen → meer proteïnen in circulatie → osmose

Dehydratatie:

  • omgekeerde van oedeem; herkenbaar aan het verliezen van veerkracht in de huid

Figuur 20.13 + bijhorende paragraaf niet kennen
Regeling van de microcirculatie – Doorbloeding van weefsels (S26)

Via contractie/relaxatie van gladde spiercellen (VSMC) in de precapillaire vaten (via Ca/MLC)



  • Flow = ΔP/R => capillaire flow is omgekeerd evenredig met de precapillaire weerstand = contractie VSMC


Lokale regulatie via metabole stoffen uit het weefsel en/of stoffen uit endotheel → intrinsieke myogene respons

Systemische controle via innervatie 023

Mechanismen 023b
Vasoconstrictie: Noradrenaline op α1, angiotensine, endotheline. Acetylcholine indien geen endotheel aanwezig.

Vasodilatatie: oorzaken 024

NO, ATP/ADP, adenosine en metabole veranderingen, histamine, VIP, adrenaline op β2, ACh via endotheel (NO)

Shear stress, bradykinine en ACh stimuleren NOS3. NOS1 (neuronaal), NOS2 (inducerend), NOS3 (endotheliaal).
Intrinsieke myogene respons: behoud van tonus → autoregulatie! (traag; niet bij snelle of grote veranderingen)
Angiogenese:


  • Functies: wondheling, inflammatie, endometrium tijdens menstruele cyclus, (tumorale groei)

  • Verhoogde capillaire densiteit: fysieke training, aanpassing aan hoogte

  • Promotie via VEGF (Vascular Endothelial Growth Factor), FGFs (Fibroblast Growth Factors), angiopoietine 1

    • Therapeutisch: tegen ischemisch hartlijden en perifeer vaatlijden

  • Inhibitie via respectievelijk endostatine, angiostatine, angiopoietine 2

    • Therapeutisch: onderdrukken tumorale groei en tegen diabetische retinopathie

H21: Elektrofysiologie en ECG (B&B H20) – Cfr werkzittingen!

Powerpoint “H21 – Electrofysiologie 2008”

Kernbegrippen:

Pacemakeractiviteit: mechanisme en modulatie

Actiepotentiaal van het myocard

Mechanismen van geleiding

Autonome modulatie

Informatie vervat in het ECG




Prikkelvoortgeleiding doorheen hart 025 & 025b

Variatie in actiepotentialen 026

Gap junctions 027

Een sterk signaal zal sneller voortgeleid worden, aangezien cellen verderop ook al tot aan hun treshold komen. Een zwak signaal zou bijvoorbeeld enkel een naburige cel kunnen laten depolariseren. Een verlaging van de drempel of verhoging van rustpotentiaal zorgt voor hetzelfde effect.



AP’s zijn voornamelijk opgebouwd uit vier verschillende tijds- en spanningsafhankelijke stromen: Na+, Ca2+, K+, If:

  1. Na+-kanalen

  • Activatie zorgt voor upstroke

  • Inactivatie zorgt (deels) voor vroege repolarisatie

  • Een component met lage amplitude inactiveert zeer traag en draagt bij tot het AP-plateau

  • Na+-stroom en snelle upstroke van de AP zijn essentieel voor een goede voortgeleiding

  • Blokker: lidocaine; vertraagt voortgeleiding

De Na+-kanaalactiveringscurve kan verschuiven, bv volgens [Ca2+]e: minder [Ca2+]e= snellere activatie 028 (P194)


  1. Ca2+-kanalen

  • Activatie zorgt voor extra upstroke en plateau

  • Trager en schaarser dan Na+-kanalen

  • T-type: Transient

    • Geactiveerd bij Vm’s negativer dan -30 mV

    • Rol in initiatie actiepotentialen: draagt, samen met K- en If-stromen, bij tot fase 4 (tekening) van de SA-knoop

  • L-type: Long-lived

    • Geactiveerd bij Vm’s positiever dan -30 mV

    • Rol in plateaufase, en in influx (meer dan T-type) van Ca2+ voor contractie en secretie

    • Excitatie-contractiekoppeling

    • Geleiding in SA- en AV-knoop

  • Ca2+-instroom is de start voor Ca2+-vrijstelling uit SR, en vervolgens contractie

  • Blokkers: verapamil, diltiazem, nifedipine




  1. K+-kanalen

  • K+-stromen zorgen voor repolarisatie: IK tijdens plateau, IK1 onderhoudt rustpotentiaal

  • Verlies van IK verlengt plateau

  • Verlies IK1 verhoogt prikkelbaarheid

  • Sterke verschillen tussen ito, iKur, iKr en iKs: 029 Transient-Outward, K-UltraRapid, K-Rapid, K-Slow

  • IK(ACh): inward rectifying → maakt Vm positiever. Via GIRK K+-kanalen, openen bij parasympatische prikkel, werkt op SA- en AV-knoop

  • IK(ATP)

  • Promotors: verkorten AP

  • Blokkers: verlengen AP (kan farmacologisch, maar ook ongewenst)




  1. Pacemakerstroom If 030 & 030b

  • ‘funny’ current: combinatie van Na+ en K+

  • In SA- en AV-knoop, en in de Purkinjevezels

Naast deze 4 belangrijksten, zijn er nog vele andere stromen.

Nog bijkomend zijn twee elektrogene transporters:


  • Na-K-pomp

  • NCX: Na-Ca-Exchanger 031

    • Normal mode: 1 Ca+2 out, 3 Na+ in; reverse mode is mogelijk

    • Elektrogeen transport: netto verplaatsing van 1 +-lading

    • Functie: verwijdering van Ca+2 uit cellen mbv de Na+-gradiënt


Membraanpotentiaal: som van alle stromen op dat moment. Het meest dominante kanaal bepaalt Vm , maar de andere kanalen zullen wel een zekere invloed uitoefenen.
Kanalen per weefseltype 032
De verschillende lagen van het ventrikel (epi- → myo- → endocardium) reageren anders op een actiepotentiaal.

Hoe meer in het midden, hoe langer de reactie duurt. Deze reacties beginnen wel op ongeveer hetzelfde moment.


Werkzittingen!

  • Effect volgende stoffen: blokkers Na-, K-, Ca-kanalen, β-blokkers en K(ACh)-openers/adenosine

Pacemakeractiviteit S28

SA is dominant, AV minder want trager, purkinjecellen nog trager (de plaats met het snelste ritme zal dominant zijn).

Berust op spontane depolarizatie door interactie tussen de- en repolarizerende stromen in een klein Vm-gebied (tussen -70 en -50 mV in SA- en AV-knoop, tussen -90 en -65 mV in Purkinjecellen)
Sequentie van depolarisatie in hart 033

Ventrikelcontractie 034





Ortho

Para

If

+

-

ICa

+

-

IK(ACh)




+

Autonome modulatie via catecholamines en acetylcholine S35

Ortho- en parasympatische innervatie


  • Invloed op frequentie, geleiding en contractiliteit

  • Via de SA-knoop op de diastolische depolarisatie →




  • Invloed van parasympaticus (Vagus) via ACh: 035 P512-513

  1. Minder If en ICa → verlaagde hartfrequentie (aangezien beide stromen helpen bij het opwekken van fase 4)

  2. Opening IK(ACh) → verlaging maximum diastolische potentiaal → Vm heeft meer tijd nodig om treshold te bereiken

  3. ICa zal moeilijker openen; pas bij een positievere Vm (hogere drempelpotentiaal) → duurt langer om te bereiken

  4. Niet alleen op frequentie, maar ook op voortgeleiding: vertragen van conductie in AV-cellen via ICa-inhibitie




  • Invloed van sympaticus via catecholamines (epinefrine, maar vooral norepinefrine) S41:

  • Op knopen: Chronotropie = Snellere hartslag Toename If en ICa → snellere depolarisatie in fase 4

  • Op spierweefsel: Inotropie = Sterkere contractie Toename ICa , meer SERCA-Ca-opname (= voorraad),

meer Ca-vrijstelling

ECG – Elektrocardiogram 036 & 037 & 038 & 039

Meet de extracellulaire stromen tengevolge potentiaalverschillen. Deze signalen zijn zwak en moeten dus versterkt worden (→ risico op artefacten: beweging, ademhaling, …)

Te kennen parameters:


  • P-P-interval Tijdsduur tussen 2 atriadepolarisaties Ritme van sino-atriale knoop

  • P-golf Depolarisatie van atria

  • P-R/P-Q-interval Begin P tot begin QRS Overgang SA → AV (diagnose AV-block)

  • QRS-golf Depolarisatie van ventrikels

  • QRS-interval Depolarisatie van ventrikels

  • QT-interval Begin Q tot einde T De- en repolarisatie ventrikels (LQT!)

  • T-golf Repolarisatie van ventrikels

De repolarisatie van de atria is niet zichtbaar, omdat deze overlapt wordt door het QRS-interval, wat een veel grotere amplitude heeft.

Interpretatie ECG (ritme, duur verschillende golven/intervallen, …): zie werkzitting

  • Bepalen van as in frontale vlak

    • Diagnostisch nut voor hypertrofie van één van de ventrikels (bv vanwege chronishe hypertensie), of voor het vinden van geleidingsstoornissen in de ventrikels

    • 1) Geometrisch: accuraat maar traag

      • Hoogte van een gekozen golf meten op twee verschillende afleidingen (bv II en aVR)

      • Breng deze metingen over op 038 B en teken door allebei een loodrechte

      • Verbind het midden van de cirkel met het snijpunt van deze loodrechten

      • Deze vector zal nu een bepaalde hoek aanduiden op de rand

    • 2) Inspectie: minder accuraat maar snel

      • Bepaal in welke afleiding de gekozen golf iso-elektrisch is

      • Bepaal in welke afleiding de gekozen golf zo positief mogelijk is

      • Bepaal de as via de tweede afleiding en de loodrechte van de eerste afleiding

  • Bepalen van as in transversale vlak

    • Zoek de lead waar de + en –-uitwijking van het QRS complex gelijk zijn - dit is de transitiezone

    • De as staat hier loodrecht op


Veranderingen bij ischemie en infarct (Verklaring afwijkende waarden: 040)

  • 2: ST-segmentelevatie (typisch voor acuut myocardiaal infarct)

  • 5: T-golfafwijkingen – spits en/of inversie (kan door ischemie)

  • 6: Sterk negatieve Q-wave (necrose en verlies elektrisch signaal)

  • III: Transient ischemische ST-segmentdepressie (kan door ischemie)


Arrhythmia’s Kunnen herkennen op ECG!

= elke afwijking van het normale sinusritme



  • Geleidingsstoornissen 041

    • Depolarisatie (weefselbeschadiging)

      • vertraging in AV-knoop (eerste-/tweedegraads-AV-blok)

      • volledige blok in AV-knoop (derdegraad)

      • ‘re-entry’

    • Anatomisch afwijkend pad (accessoire bundels)

      • Wolff-Parkinson-White: pre-excitatie via Kent-bundel → risico op re-entry en tachycardie

      • re-entry loop: unidirectionele blok & trage geleiding 042

    • Fibrillatie: ‘kortsluiting’ in atria of ventrikels 043

  • Abnormale automaticiteit 044 ontstaan van ritme elders ipv uit SA

    • In pacemakercellen

    • In niet-pacemakercellen: getriggerde activiteit of verkeerde nadepolarisaties (te vroeg of te laat)

    • Extra systole: kan begin zijn van langdurige tachycardie

Triggered activity:

  • EAD (Early After-Depolarisation) bij lange AP’s, of Long QT vanwege:

    • Verlies van K-stroom

    • Toename van Na-stroom

    • Reactivatie Ca-stroom

  • DAD (Delayed After-Depolarisation) bij Ca-overload (digitalis of ischemie/reperfusie)

    • NCX

  • Elektromechanische dissociatie

    • Vaak onduidelijke oorzaak, mogelijk door mechanische obstructive

H22: Hartpomp

Atrium = primerpomp, ventrikel = pre- en afterloadpomp



045 Verschil niet-getrainde en atleet = Illustratie

046 Druk- en ventrikelveranderingen tijdens de hartcyclus

047 Gebeurtenissen en geluiden tijdens hartcyclus

048 & 049 Relatie flow en druk

050 & 051 Compliantie via het windketeleffect

052 Veneuze flow

053 Samentrekking ventrikels

054 Vergelijking dynamica linker- en rechterhart

Het bloeddebiet in kleine en grote bloedsomloop moet gelijk zijn, maar dit is gemiddeld gezien. Per slag hangt het debiet af van ademhaling: bij inademen is het slagvolume in het rechterhart groter, en omgekeerd. Om dit mogelijk te maken, kan de pulmonalisklep vroeger of later sluiten.


S27-30: Afterload: Werkzitting!
Efficiëntie hart als pomp

Het hart trekt samen met verkorting en/of krachtontwikkeling als gevolg. Dit resulteert in drukstijging en/of volumedaling.

Aangezien een hart een hol 3D-orgaan is, opgebouwd uit spieren die op een ingewikkelde manier samenwerken, moeten er aanpassingen gebeuren vooraleer dit te kunnen vergelijken met een geïsoleerde, lineaire spier:

Lengte → Volume

Verkorting → Slagvolume

Contractiesnelheid → Ejectiesnelheid

Kracht/spanning → Druk
Druk/volume-verhouding! 056 & 057 & 058 & 059
Force-velocity-length 060

Voor eenzelfde krachtuitoefening hangt de snelheid enkel af van de huidige lengte van de spiercellen, ongeacht de oorspronkelijke lengte (een spiercel kan korter zijn dan oorspronkelijk bij bv. pre-load).



Contractiliteit: het vermogen van een spier om te verkorten en om kracht te ontwikkelen

  • Intrinsiek

    • Preload (Starling)

    • Afterload

  • Extrinsiek



    • Positief

      • Adrenerg

      • Cardiale glycosides

      • Hoog extracellulair [Ca2+]

        • Minder Na-Ca-exchange

        • Meer L-type entry

      • Laag extracellulair [Na+]

        • Minder Na-Ca-exchange

      • Verhoogde hartslag




    • Negatief

      • Ca2+-kanaalblokkers

      • β-blokkers

      • Laag extracellulair [Ca2+]

      • Hoog extracellulair [Na+]




Afwijkingen van hartspier en invloeden van farmaca 061 & 062 CM = Cardiac Muscle Restrictive CM
Compliantie VM = Volume/Massa-verhouding, k = stijfheidsconstante

Verhoogde VM = daling km(LV) = uitgezet hart

Verlaagde VM = stijging km(LV) = hypertroof hart

S50-53… lijkt triviaal: stijver hart kan minder goed uitzetten, staat meer druk op, minder efficiënt, etc.

Effecten van kamerstijfheid op druk-volumerelatie 063
Snelheid van hartcyclus

Bij een snelle hartslag zal de diastole minder lang duren dan de systole, in tegenstelling tot tijdens normale hartfrequenties. Dit impliceert dat er niet genoeg tijd is om de ventrikels optimaal te vullen.


H23: Regulatie van vitale parameters

Korte & lange termijn: Temperatuur, ademhalingsfrequentie, hartdebiet: frequentie en bloeddruk.

De flow en druk van het bloed moet voldoende zijn op de juiste tijdstippen en plaatsen.

Op korte termijn (seconden-minuten) wordt dit geregeld door neurale pathways op hart, vaten en bijniermedulla. Op lange termijn (uren-dagen) gebeurt dit via bloedvaten en nieren. 064

Regulatie kan enkel op cardiac output (HR & SV) en op de weerstand van het vaatstelsel.
Herhaling arteriële druk en flowregulatie 065 

 

Intrinsieke regulatie: locale controle



  1. Via autoregulatie van arteriolen (in afwezigheid van externe stimuli)

Myogene mechanisme: reactie op mechanische stimulus

  • Hoge druk → meer contractie (en omgekeerd)

De stimulus kan ook vanuit het endotheel komen:

  • Verandering in flow → vrijzetting NO → vasodilatatie

  • Ionenverandering (Ca of Na) → vasoconstrictie/-dilatatie

  • EDRF (Endothelial-Derived Relaxation Factor)

  • Behoud constante flow




  1. Via metabole regulatie

Actieve hyperemie: een verhoogde flow vanwege vasodilatatie, veroorzaakt door een verhoogde metabole activiteit. Metabole activiteit kan vasodilatoren produceren als eind- of nevenproducten.

Andere vasodilatoren zijn CO2, H+, K+ (vanuit spiercontracties), adenosine, NO, prostaglandines en vrije fosfaten (Pi).

O2 werkt als zwakke constrictor.

Reactieve hyperemie: 066 na ischemie zal de flow hersteld worden, maar komt er te veel extra flow. Dit komt door de autoregulatie: een afgekneld bloedvat zorgt voor opstapeling van adenosine, wat, samen met de hypoxie, zorgt voor een compensatiemechanisme: de wanden verwijden. Eens de ischemie opgeheven wordt, zal de flow te groot worden, aangezien de wanden nu te weinig weerstand bieden.

Dit effect wordt uiteindelijk weer hersteld door het wegspoelen van de metabolieten.


Fysiologisch aspecten 067

Fysiologie = homeostase van allerlei factoren, waarbij zowel een verhoging als verlaging opgemerkt wordt door verschillende sensoren, die vervolgens via pathways compenseren om zo de verandering te herstellen.


Baroreceptorfeedbackloop

Voor de bloeddruk liggen er sensoren in de aortaboog en op de splitsing van de A. Carotis communis dextra. 068

Deze receptoren zijn de naakte uiteinden van gemyeliniseerde sensorische zenuwen, verweven in de elastische laag.

Verschillen tussen de receptoren in de sinus caroticus en de aortaboogreceptoren:



  • De caroticusreceptoren oefenen een grotere invloed uit op de bloeddruk dan de aortaboogreceptoren

  • De aortaboogreceptoren hebben een hogere druk nodig vooraleer ze reageren

    • Ze kunnen ook hoge drukken meten dan de caroticusreceptoren dit kunnen

  • De aortaboogreceptoren zijn minder gevoelig voor de snelheid van de druksverandering

  • De aortaboogreceptoren zijn minder effectief bij druksverlaging (vergeleken met druksverhoging)


Yüklə 155,06 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©muhaz.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

gir | qeydiyyatdan keç
    Ana səhifə


yükləyin