Algemene werking: hogere bloeddruk → meer uitrekking vd sensoren → meer frequente signalen naar hersenen
De medulla oblongata (ligging) coördineert dit hele proces (069), alsmede de autonome controle van organen: 070
Stimulatie van baroreceptoren inhibiteert het orthosympatisch ZS, en stimuleert vagus (= parasympatisch).
-
Vasodilatatie en vermindering contractiliteit & frequentie van het hart
Chemoreceptorfeedbackloop 071
-
Ernstige hypoxia wordt waargenomen door perifere chemoreceptoren (zelfde locaties als baroreceptoren)
-
Verhoogde ventilatie → tachycardie
-
Verhoogde wordt waargenomen door centrale chemoreceptoren en verhogen de sympatische activiteit
Bloedvaten S29
Adrenerge receptoren
-
Release van norepinefrine uit post-ganglionaire vezels
-
Circulerend epinefrine uit het bijniermerg
-
Effect op de weefsels hangt af van:
-
Norepinefrine (NE)
-
Epinefrine (E)
-
De receptoren en hun binding van agonisten (affiniteit):
-
NE: α1 → vasoconstrictie
-
E: β2 → vasodilatatie
-
Gemengde affiniteit
-
β1: affiniteit E NE: hart
-
β2: affiniteit E > NE: skeletspier, coronairen
-
Receptorsubtypes en expressie
-
bv in coronairen: β2 > α1
Cholinerge receptoren
-
ACh op gladde spiercellen veroorzaakt vasoconstrictie
-
Maar: vasodilatatie via endotheel, door release van NO
-
Paracrien - zweetklier/speekselklier kallikrein - BradyKinine
Non-adrenergic, non-cholinergic (NANC) receptors
-
Neuronaal NO
-
VIP (Vasoactive intestinal peptide)
-
CGRP (Calcitonin gene-related peptide)
Overzicht stoffen met invloed op bloedvaten 072
Regeling van het hartdebiet S38
Intrinsieke mechanismen
-
bepaald door de SA-knoopcellen
-
rustpotentiaal
-
snelheid van diastolische depolarizatie
-
drempelpotentiaal
Extrinsieke mechanismen: beinvloeden HF en SV:
-
in antwoord op veranderingen in BD, niet hartdebiet per se
-
dus afhankelijk van evenwicht tussen BD en perifere weerstand
-
tachycardie in antwoord op verlaging Po2 en pH en verhoging Pco2
-
Deze zijn vaak het gevolg van een daling van het hartdebiet
-
verhoging van Pco2 vermindert de contractiliteit
-
Stretchrespons vanuit atrium
Lagedrukreceptoren 073
-
Effecten van verhoogde vulling:
-
Bainbridge-reflex: versnelling HF
-
Diurese:
-
Vasodilatatie thv nieren
-
Verminderde AVP-vrijstelling uit hypothalamus Arginine VasoPressine
-
ANP-vrijstelling, rechtstreeks uit atriale cellen 074 Atrial Natriuretic Peptide
Effect van hoge druk op lichaam (bv onder water): verhoogde veneuze flow → vrijzetting ANP
Overzicht werking baroreceptoren, Starling en Bainbridge 075
Matching van veneuze retour en hartdebiet S45
-
Veneuze retour en hartdebiet moeten gelijk zijn
-
Vasculaire functiecurve legt verband tussen veneuze retour en atriale druk
-
Hartfunctiecurve legt verband tussen atriale druk en hartdebiet
-
Deze curves moeten dus kruisen op een bepaalde waarde van atriale druk - ‘matching’
Hoe groter het debiet, en dus de veneuze terugflow, hoe lager RAP (druk in RA). Bij een theoretische cardiac output van 0 zal RAP gelijk zijn aan MSFP: Mean Systemic Filling Pressure. 076
Om de juiste waarde voor RAP te vinden, moet de veneuze retour en het hartdebiet overeenstemmen.
Een plotse stijging van RAP zal hersteld worden tot de oorspronkelijke positie: 077
Een permanente verandering is enkel mogelijk via verschijving van 1 enkele curve: 078
S51?
Middellange- tot langetermijncontrole
-
Vaso-actieve stoffen 079
-
Vrijgesteld in het bloed, of lokaal thv bloedvaten
-
Moduleren de tonus in arteries en venen
-
Beïnvloeden de BD en distributie van het HD
-
Stoffen die het circulerend volume moduleren
-
Doelwit is niet in het CVS
-
Beïnvloeden effectief circulerend volume
-
Beïnvloeden BD en HD
Controle van circulerend volume
Extracellulair vocht = 20% plasma, 80% interstitieel vocht
-
Toename van plasma → toename BD
-
Sensor “Effective circulating volume”
-
High-pressure receptors
-
Low-pressure receptors
-
Baro-receptors renal artery
-
Stretch receptors liver
-
Osmoreceptors CNS
-
Atrial myocytes
-
Effector: nier
-
RAAS
-
Autonoom zenuwstelsel
-
Hypofyse: AVP
-
Atriale myocyten: ANP
Hypertensie
-
Kan endotheel beschadigen
-
atherosclerose, coronary artery disease, myocardial infart, heart failure, beroerte, nierfalen
-
Oorzaak is bijna altijd een problem met langetermijnmechanismen, bv overgevoelige baroreceptoren
-
Meestal heeft een patiënt primaire hypertensie, waarbij een specifieke oorzaak onvindbaar is
-
Secundaire hypertensie daarentegen is meestal veroorzaakt door stenose van de A. Renalis
-
Deze stenose is op zijn beurt meestal veroorzaakt door atherosclerose
-
Andere oorzaken zijn fibromusculaire ziekten, kankermetastasen of goedaardige cysten
H24: Bijzondere circulaties (B&B H23)
-
Bloedvoorziening van individuele organen
-
Vraag en nood van specifiek weefsel (cursus: hersenen, hart, skeletspieren, GI-stelsel, huid)
-
Deel van homeostase van organisme (bv inspanning)
-
Controlemechanismen – microcirculatie
-
Autonome innervatie
-
Myogeen
-
Metabool
-
Vanuit endotheel
-
Externe factoren (bv spiercontractie)
Hersenen
-
2% lichaamsgewicht, 15% hartdebiet
-
100% oxidatief → zeer gevoelig voor hypoxie
-
Bloedvoorziening: 080
Microcirculatie in de hersenen
-
Bloedhersenbarriere (BBB)
-
Capillair endotheel:
-
Continu, tight junctions
-
Dense basaalmembraan
-
Uitzondering: rond ventrikel
-
Doorlaatbaar voor
-
O2, CO2, water Niet voor H+!
-
Glucose via gefaciliteerd transport
-
Andere stoffen zeer traag
-
Geen lymfevaten
-
Beperkt volume binnen de schedel – risico op hersenoedeem (idem voor oog)
Controle van bloedvoorziening
-
via autonome innervatie
-
orthosympathisch - vasoconstrictie
-
vagaal/parasympathisch
-
via reflexactiviteit
-
lokale controle: metabool
-
lokale , pH van extracellulair vocht
-
arteriële pH per se weinig effect (dankzij BBB)
-
arteriële via diffusie naar weefsel (hoog? → vasodilatatie)
-
50ml/min/100g weefsel, autoregulatie houdt dit min of meer constant
-
Perfusiedruk = gem. arteriële druk (95mmHg) – veneuze druk (<10mmHg, gelijk aan intracran.druk)
-
Autoregulatie beschermt tegen hypertensie/hypotensie
-
Hyperventilatie → minder CO2 in bloed → vasoconstrictie → nausea en vertigo
-
Cushing-reflex: bescherming tegen verminderde perfusie wegens verhoogde intracraniele druk
-
Verhoogde intracraniele druk verlaagt flow → compensatoire verhoging in arteriële druk
-
Komt voor bij hersenoedeem, maar verhelpt dit niet; het kan zelfs verergeren. Een daling van via hyperventilatie helpt hier wel tegen. Extra zuurstof toedienen kan ook, maar enkel bij coma.
Hersenoedeem 080a
Hart
-
<0,5% lichaamsgewicht, 5% hartdebiet (in rust)
-
Rust: 70ml/min/100g Arbeid: tot 250ml/min/100g
-
Verschillende energiebronnen, vooral vrije vetzuren
-
Bij ischemie of hypoxie wordt overgeschakeld naar anaerobe glycolyse (→ lactaat)
-
Leidt tot prikkeling (lactaat, pH): angina pectoris
-
Coronaire perfusie vermindert bij hogere arteriële druk, bv tijdens systole
-
Circulatie: cfr Herijgers
Veranderingen in FFA-metabolisme 081 Free Fatty Acid
Het hart zal energievoorraden gebruiken naargelang hun beschikbaarheid. Tijdens arbeid verhoogt de lactaatproductie, maar ook het verbruik, zodat de pH toch behouden blijft.
-
Verhoogde veneuze lactaatconcentraties wijzen op anaeroob metabolisme en ischemie
Flow endocardiaal vs epicardiaal
-
De hogere druk op endocardiaal weefsel tijdens systole zorgt voor minder perfusie, maar dit wordt gecompenseerd door de lagere weerstand in de endocardiale arteries tijdens diastole
-
Dit systeem werkt niet bij een te lage perfusiedruk: hypotensie, aortaklepinsufficiëntie, coronaire stenose
Collaterale circulatie: bij trage stenose zullen er collaterale vaten groeien, oiv angiogene factoren, om zo de probleemgebieden te ontwijken. Het risico hiervan is coronary steal: deze probleemgebieden zullen nog meer verergeren, omdat zij zelf nu nog minder bloed krijgen.
Metabole controle
Autonome innervatie (ondergeschikt aan metabole controle):
-
β1: positief chronotrope en inotrope respons met secondaire vasodilatie omwille van verhoogd metabolisme
-
α leidt tot vasoconstrictie, maar is normaal onderdrukt door het β1-effect (cave β blockade!)
-
Vagus: weinig effect, geen innervatie
Coronaire autoregulatie: zorgt voor het behouden van een constante coronary flow volgens drukverschillen. 082
Coronaire flowreserve 083: bij arbeid zullen de vaten dilateren oiv adenosine (en ook door en K+).
-
Bij coronaire dysfunctie is er een verminderde flowreserve
-
Dit wordt pas merkbaar bij inspanning (tenzij in extreme gevallen ook bij rust)
-
Kan gemeten worden via contractiemeting 084 Illustratie
-
Coronary Artery Disease 085
Skeletspier
-
Zeer grote variatie in flow: 5ml/min/100g in rust tot 250ml/min/100g bij arbeid
-
Mogelijk dankzij nauwe koppeling tussen flow en metabolisme
-
Bevloeiing: 086
-
Lage veneuze druk (dankzij spiercontractie & kleppensysteem) verbetert de capillaire perfusie in spieren
Regeling skeletspier – metabolisme:
-
Tijdens inspanning: vasodilatatie in terminale arteriolen en ‘capillary recruitment’
-
Verhoogd O2-verbruik leidt tot verhoogde O2-extractie
-
Vasodilatatie = opstijgend van terminale arteriolen tot ‘feed’-arteries
-
Lokale controle: adenosine, CO2, K+ (eerste signaal)
Capillary recruitment = openen en gebruiken van extra capillairen
Regeling skeletspier – autonoom:
-
Sympatische innervatie induceert vasoconstrictie in balans met shear stress-geinduceerde NO-release uit endotheel
-
Sympatische activiteit oiv centrale controle (regeling van bloeddruk en veneuze retour)
-
Integratie van de nood van verschillende spiergroepen tijdens inspanning
Gastro-intestinaal stelsel 087 & 087
-
Flow sterk afhankelijk van pre- of post-prandiaal (maaltijd): 30 à 250ml/min/100g
-
Vele anastomosen ter beschermingen tegen ischemie
-
Veel capillairen, hoog permeabel → absorptie voedingsstoffen
-
Lipiden afgevoerd via lymfestelsel
-
Risico op ischemie van een villus vanwege de mogelijkheid van O2-shunting
Postgrandiale hyperemie: extra flow na maaltijd:
-
Centrale controle: anticipatie, autonoom
-
Zuurstofverbruik tijdens digestie en absorptie
-
Hyperosmolariteit
-
Lokale hormonen
-
Regionale en transmurale distributie
Regeling GI – autonoom:
-
Enterisch AZS bepaalt peristaltische activiteit en (in)direct vaten
-
Sympatisch stimulatie = vasoconstrictie, kan flow reduceren tot 10ml/min/100g
-
Parasympatische stimulatie heeft geen direct effect; wel indirect via verhoogde GI-activiteit
Regeling GI – Totale perifere weerstand: vasoconstrictie tijdens inspanning verlaagt flow
Rol als bloedreservoir: het GI-stelsel bevat ongeveer 15% van totaal volume (lever), wat gemobiliseerd wordt door arteriolaire en veneuze vasoconstrictie.
-
Tijdens inspanning en bloeding kan de GI-doorbloeding dalen tot 25% van rustwaarde
-
Compensatie door verhoogde O2 extractie
-
Ischemie leidt tot verlies van mucosa: vrijstelling cardiodepressieve stoffen, en endotoxische shock
Bloedvoorziening van de lever
-
25% via arteriële systeem, 75% portaalsysteem (O2-arm)
-
Sinusoïdale capillairen: opname en filtering (reticulo-endotheliaal stelsel) van bloedaanvoer uit darmstelsel
-
Geen gefenestreerde zoals in de curus staat! Gefenestreerde capillairen komen vooral in het GI voor, maar de lever heeft typisch sinusoïdale capillairen. Dit is nodig voor alle stoffen te kunnen filteren, en voor bv. albumine. Thanks Julie ^^
-
Poortaderhypertensie 089
-
Hemodynamica:
-
Part = 90 mmHg, Pportaalvene = 10-12 mmHg (dus lage precap R), Psinusoids = 8-9 mmHg (dus hoge precap R), Pvena hep = 5 mmHg (dus lage weerstand in sinusoiden), Pvenacava = 2-5 mmHg
Huid
-
Regulatie van lichaamstemperatuur in ‘apicale’ huid (extremiteiten)
-
Lokale controle oiv metabolisme, temperatuur, sensorische stimuli
-
Autonome controle domineert
Apicale huid 090
-
Neus, lippen, oren, handen, voeten
-
Hoge oppervlakte/volume-ratio
-
Glomuslichaampjes met innervatie, A-V-anastomose en warmtewisseling
-
Hoge sympathische tonus; neemt toe bij lage lichaamstemperatuur
-
Geen actieve vasodilatatie
-
Sympaticusblock leidt tot vasodilatatie
Non-apicale huid 091
-
Geen glomuslichaampjes
-
Dubbele innnervatie: post- en preganglionaire vezels
-
Sympathicusblock heeft weinig effect, en leidt dus niet tot vasoconstrictie (fout in slides!)
-
Mechanisme van vasodilatatie vermoedelijk indirect
H25: Integratieve controle van het CVS (B&B H24)
De meeste vorige pathways waren rechtlijnig, zoals de baroreceptorreflex. Anderen waren vertakt, zoals de regeling van het hartdebiet: 092. Deze twee systemen komen nu samen tot een netwerk: 093.
Effect van norepinefrine 094
Affiniteit NE: α1 > β1 ≫ β2
→ verwacht effect: BD stijgt (α1), HF en contractiliteit ook (β1)
-
Realiteit: verlaging van HF, omdat een hogere BD leidt tot baroreceptoractivatie → ANP-vrijzetting
Extra factoren: subsystemen & niet-circulatore systemen 095
Toepassingen van systeemanalyse
-
Rechtopstaan
-
Zwaartekracht → minder bloed naar hoofd en hart, meer naar venen in onderste ledematen → C.output ↓
S9-10..
Pooling van bloed: 096 wordt tegengegaan dankzij:
-
Niet-uniforme verdeling van het bloedvolume, bv groot centraal bloedvolume in thorax
-
500 ml komt van centraal (tijdelijk onevenwicht tussen output en retour)
-
Niet-uniforme distensibiliteit van de venen: in de OL is de relatieve distensibiliteit 0.01/mmHg
Orthostatische respons: via AZS, obv sensoriële informatie → behoud van veneuze retour en CO:
Spierpompen
-
Verhoogde spiertonus in OL /kleppen
-
Abdomen - tonus van de buikspieren
Autonome reflexen als antwoord op verminderde veneuze retour
-
CO en BD worden hersteld via HP-baroreceptoren High Pressure
-
Verhoogde hartfrequentie en contractiliteit
-
Verhoogde perifere weerstand
-
Verhoogde veneuze tonus
Eigenschappen orthostatisch antwoord:
-
Verminderd bij dysfunctie van het autonoom zenuwstelsel (sympathectomie, diabetes)
-
Variabiliteit tussen personen (posturale hypotensie)
-
Temperatuurseffecten
-
Emotionele stress, gevaar, pijn
Fight/flight-response: onder centrale controle, vanuit cortex via hypothalamus en medulla oblongata 097
Vasovagale syncope: vanuit cortex oiv parasympaticus 098
Onderscheid vasovagale syncope en shock: bij vv. syncope klopt het hart traag en zwak, bij shock snel.
-
Inspanning 099
-
Bloeddruk tot 5x hoger, waarvan HF x3 en SV x1,3.
-
Bloeding
-
Veneus: verminderde retour
-
Arteriëel: idem, maar met vertraging
-
Aorta: onmiddelijk
-
>30% bloedverlies leidt tot hypovolemische shock vanwege de onvoldoende weefselperfusie
-
Systole < 90mmHg, diastole < 70 mmHg
→ Compensatiemechanismen: 100
-
Tachycardie en verhoogde contractiliteit
-
Arteriolaire constrictie
-
Huid, GI, spieren, extremiteiten
-
Nieren: verminderde diurese (gedeeltelijk autoregulatie)
-
Behoud CZS, hart
-
Veneuze constrictie
-
Activatie RAS (Renine-Angiotensine)
Behouden van bloeddruk is mogelijk voor een bloedverlies tot 20%; hartdebiet is wel verlaagd.
Herstel van intravasculair volume: 101
-
Vocht vanuit interstitium, transcapillair naar intracapillair
-
Leidt tot hemodilutie, en is zelflimiterend (toename πIF en daling πIC)
-
Verminderen van renaal water- en zoutverlies
-
Via verminderde glomerulaire filtratie
-
Via behoud van Na+ door:
-
Activatie van RAAS Renin-Angiotensin-Aldosterone-System
-
Sympatische activatie met meer Na+-reabsorptie in tubuli
-
AVP → vermindert waterexcretie
-
Inhibitie van ANP-vrijstelling
-
Verhogen van vochtinname
-
Toename van plasmaproteïnen vanuit lever (oa albuminesynthese) en vanuit het GI interstitium
Falen van vasculaire respons → decompensatie & vasodilatatie:
-
Orgaanfalen (hart, nieren, beschadiging door ischemie) → nog zwakkere respons
-
Depletie neurotransmitters
-
Verminderde AVP
-
Verlies VSMC-tonus
-
Verminderde neuronale activiteit in CZS
H60-61: Inspanning en duiken
Triviaal: sarcomeer, actine/myosine-interactie, energieproductie (= Schuit) FT: Fast Twitch
Motor unit = 1 motorneuron, met alle spiervezels hierdoor bezenuwd
-
Motor units met kleinere motorneuronen (ST) zullen eerst gerekruteerd worden dan de groten (FTb)
-
Idem voor motor units met een kleiner aantal spiervezels
Aanpassingen door conditietraining:
-
Verhoogde rekrutering van motor units, met coördinatie
-
Rate Coding: verhoogde frequentie van signalering door motor units
-
Verminderde autogene inhibitie → verminderde gevoeligheid van de spierspoelen → risico op kwetsuur
-
Chronische hypertrofie: meer myofibrillen, actine, myosine, sarcoplasma, bindweefsel
-
Transiënte hypertrofie: dankzij extra flow tijdens arbeid
-
Hyperplasie: splitsen van spiervezels; enkel na intensieve en langdurige training
-
Veranderingen van vezeltype: na langdurige, tegengestelde stimulatie. Een FT-motor unit dat continu lagefrequentiestimuli krijgt, zal al binnen enkele weken veranderen in een ST-motor unit.
-
Risico’s overdreven training: acute spierpijn door opstapeling H+, lactaat en weefseloedeem
-
Dostları ilə paylaş: |