Krachtigere samentrekking van ventrikel: Frank-Starling law: meer uitgerokken ventrikelspieren
Beperking: te hoge HR leidt tot verminderde ventriculaire vulling
Verhoogde HR & CO:nog vóór de inspanning dankzij vrijzetting epinefrine
Extra responsen:
Herverdeling bloed van organen naar spieren
Meer bloed naar huid ter behoud lichaamstemperatuur
Daling pH van bloed
Verhoogde viscositeit van bloed → verminderd zuurstoftransport
Versnelling van metabolisme in werkende spieren
Verlaagd plasmavolume = verlaagde prestaties
Verhoogde druk zorgt voor meer ‘verlies’ van water naar het interstitium
Verhoogde intramusculaire osmotische druk trekt vocht in de spieren
Transpiratie
Cardiovasculaire drift: een verhoogde HR compenseert met een verlaagd SV, veroorzaakt door een daling in totaal bloedvolume → herverdeling en verminderd bloedplasma
Meer ADH en plasmaproteïnen (= meer retentie), groter RBC-volume, verlaagde viscositeit
Verlaagde bloeddruk
Respiratoire respons op arbeid
Niet zo beperkend als cardiovasculair
Toch kleine verhoging van totale longcapaciteit
Verlaging in achterblijvend longvolume (residu)
Verhoogd Tidal Volume: hoeveelheid lucht verplaatst tijdens in- en uitademing (in rust)
Verlaagde ademsnelheid in rust dankzij verhoogde efficiëntie (bv meer werkende alveoli)
Metabole respons op arbeid
Verbeterde verwijdering van lactaat uit spieren dankzij meer enzymen
Verminderde RER (Respiratory Exchange Ratio: CO-vrijstelling per O2-verbruik)
Door meer gebruik te maken van FFA’s
Maar: vermeerderde RER bij maximumcapaciteit qua arbeid dankzij hoge lactaattolerantie
Lagere VO2 dankzij metabole en mechanische efficiëntie
Effecten van anaerobe training:kleine verhoging in cardiorespiratoire uithouding, max VO2 en SV
Cardiovasculaire respons op krachttraining
Kleine verhoging in LV-grootte
Verlaagde HR
Verlaagde bloeddruk (sterker effect dan van conditietraining)
Conditie- vs krachttraining:
Conditietraining heeft een positief effect op aerobe uithouding, maar een negatieve invloed op kracht en snelheid:
Verminderde spiersterkte, reactie- en bewegingssnelheid, behendigheid & coördinatie, concentratie
Overige factoren bij adaptatie aan aerobe training:
Genetisch Verantwoordelijk voor 25% à 50% verschil in maximum VO2
Leeftijd Daling max VO2; mogelijk deels gerelateerd aan verminderde activiteit met de leeftijd
Geslacht Slechts kleine rol: 10% in max VO2
Specificiteit Hoe specifieker een training, hoe groter de verbetering
Individueel Niet iedereen reageert even goed op eenzelfde training
H61 Duiken 105
Problemen: hypoxia, druk,
Spieren kunnen wel relatief goed tegen hypoxia, maar de hersenen en het hart niet.
Aanpassingen van dieren zijn bv meer zuurstofopslagcapaciteit van het bloed, of een groter relatief bloedvolume (mens: 15 ml O2/kg, zeehonden 85)
Myoglobine: duikende dieren hebben veel meer myoglobine in hun spieren dan landdieren. De zuurstof gebonden aan myoglobine wordt niet aan hemoglobine afgegeven (te hoge affiniteit daarvoor), maar wordt gebruikt door de spieren indien groot tekort.
Zuurstof in longen: enkel voordeel bij ondiepe duiken, wegens opwaartse kracht van zuurstof. Alveoli worden sowieso als eerste vernauwd, zodat longzuurstof niet veel effect meer zal hebben.
Diving response:
Dichtvallen van long
Duwt N2 weg van het bloed → minder risico op decompressieziekte
Soms: verhoogde hematocrietwaarde. Door de hoge druk worden RBC’s vrijgezet uit de milt
Decompressie-/Caisson-/Duikersziekte
Door de hoge druk wordt er te veel stikstofgas opgelost in weefsels. Bij een te snel herstel van druk, kan het gas niet op tijd weggevoerd worden via de longen, en vormt het N2 gasbelletjes.
In bloed → Embolie => Ischemie
In myelineshede → Gasbellen => Verstoorde zenuwgeleiding
In spieren/gewrichten → Gasbellen => Pijn
Long → Scheuren => Hersenembool
Beperkingen duikvermogen mens
Verhoogde druk
Tijdens dalen: oren, sinussen, thorax, GI, en stikstofnarcose
Tijdens opstijgen: luchtembool, pneumothorax, emfyseem (mediastinaal of subcutaan)