De werkingssfeer van artikel 8 EVRM In de zaak ‘Leander vs. Sweden’ heeft het EHRM bepaald dat zowel ‘storing’ als ‘release’ van gegevens onder het recht op privacy van artikel 8, lid 1 EVRM vallen.2 Daarnaast stelde het EHRM in de zaak ‘Amann vs. Switzerland’ het volgende:3 ‘the Court reiterates that the storing of data relating to the “private life” of an individual falls within the application of Article 8 § 1. In de onderhavige zaak betreffende de ANPR-camera’s kan aan de hand van de gegevens afkomstig van de camera’s worden vastgesteld op welke tijd en datum een bepaald persoon op een bepaalde plek is geweest. Deze gegevens bevatten derhalve informatie over het gedrag van de burger. Nu het EHRM in de zaak ‘Amann vs. Switzerland’ heeft bepaald dat artikel 8, lid 1 EVRM niet restrictief moet worden uitgelegd,4 lijkt het gebruik van dergelijke gegevens onder het bereik van artikel 8, lid 1 EVRM te vallen.
Een indicatie in die richting geeft de zaak ‘Copeland vs. United Kingdom’.5 In deze zaak ging het om gegevens die betrekking hadden op telefoonnummers. Het ging daarbij echter niet om de inhoud van de gesprekken maar slechts over informatie met betrekking tot de datum en de duur van de gesprekken als ook over de gebelde telefoonnummers. Het EHRM overwoog het volgende6:
‘The Court recalls that the use of information relating to the date and length of telephone conversations and in particular the numbers dialed can give rise to an issue under Article 8 as such information constitutes an integral element of the communications made by telephone’. Hieruit kan worden afgeleid dat gegevens die informatie over het gedrag van de burger bevatten onder het recht op privacy van artikel 8, lid 1 EVRM vallen. Nu ANPR-gegevens informatie bevatten over het gedrag van de burger, is de gevolgtrekking dat dergelijke gegevens eveneens onder artikel 8, lid 1 EVRM vallen.
Het recht op privacy vastgelegd in artikel 8, lid 1 EVRM is niet absoluut. In lid 2 van het artikel is een beperkingsclausule opgenomen.7 Een inbreuk moet zijn ‘voorzien bij wet’ en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
Het criterium ‘voorzien bij wet’ heeft twee vereisten: toegankelijkheid en voorzienbaarheid.8
Wat de eerste eis betreft, kan men denken aan de (wijze van) publicatie van een regeling. De tweede eis komt erop neer dat de burger van te voren met enige zekerheid moet kunnen voorspellen wanneer er beperkingen worden opgelegd.9
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het recht op privacy niet restrictief moet worden uitgelegd. Gegevens die informatie bevatten over het gedrag van de burger vallen onder het bereik van het recht op privacy als vastgelegd in artikel 8, lid 1 EVRM. Dit recht is niet absoluut, maar kan op grond van de beperkingsclausule van lid 2 worden beperkt. Hiervoor is vereist dat de beperking is voorzien bij wet en noodzakelijk is in een democratische samenleving.