Context en synthese
1.Context 1.1Doelstellingen van de studie
Met deze studie worden drie doelstellingen nagestreefd:
-
ondersteunen van onderwijsvernieuwing in de Vlaamse scholen
-
informeren van beleidsmensen over “goede praktijken” (“good practice”) in het buitenland
-
faciliteren van internationale samenwerking tussen scholen.
Deze doelstellingen worden kort toegelicht in de volgende paragrafen.
Ondersteunen van onderwijsvernieuwing in de Vlaamse scholen
Dit document kwam tot stand binnen het kader van het project ”Accent op Talent”1. “Accent op Talent” is een initiatief dat wil bijdragen tot de vernieuwing van het onderwijs- en vormingssysteem in Vlaanderen, met een focus op het secundair onderwijs. De centrale gedachte is dat alle jongeren en volwassenen maximale kansen moeten krijgen om hun talenten te ontplooien. Een belangrijk kenmerk van het ideeëngoed van Accent op Talent is het geloof in de noodzaak om deze vernieuwingsbeweging “bottom-up”, vanuit de basis op te bouwen.
Ter ondersteuning van dit proces werd in 2003 een “Task Force” Accent op Talent opgericht. Als deel van de werkzaamheden werd informatie verzameld over onderwijsvernieuwing in andere Europese landen, zowel op inhoudelijk gebied als met betrekking tot de wijze van implementatie. Vernieuwing van het onderwijs is immers aan de orde van de dag in de meeste Europese landen2.
Deze studie is de weerslag van deze informatieverzameling, die plaatsvond in de tweede helft van 2003. De focus was op “goede praktijken” binnen tien Europese landen, al komen ook andere initiatieven en projecten aan bod.
De algemene doelstelling bij het realiseren van deze studie was het ondersteunen van de vernieuwingsbeweging uit “Accent op Talent”, en dit op twee niveaus:
-
de directies en leraren in scholen kunnen inspiratie vinden in deze praktijkvoorbeelden en kunnen gemotiveerd blijven door wat elders wordt gerealiseerd
-
beleidsmensen kunnen lessen trekken uit de ervaringen in het buitenland.
Scholen die op zoek zijn naar concrete voorbeelden van hoe innovatie in de praktijk wordt geïmplementeerd, kunnen terecht in de lijsten met voorbeelden die op het einde van de beschrijving elk land worden meegegeven. Deze projectbeschrijvingen bevatten de kernelementen waarrond aan vernieuwing wordt gewerkt.
Goede-praktijkvoorbeelden dienen niet om slaafs te worden nageleefd of gekopieerd. Dit is trouwens meestal onmogelijk aangezien de context telkens weer verschilt. De voorbeelden in deze studie dienen eerder als stimulans bij het nadenken over en het implementeren van innoverende initiatieven.
Ook nog dit: de bespreking van de interessante praktijkvoorbeelden uit het buitenland betekent niet dat er in Vlaanderen op dit gebied niets gebeurt – wel integendeel. Hopelijk herkennen vele scholen zich in wat er verder wordt beschreven.
Goede-praktijkvoorbeelden – ook voor het beleid
Deze studie bevat veel verwijzingen naar projecten en initiatieven die ook relevant kunnen zijn voor beleidsmakers. Voor elk van de besproken landen wordt kort informatie gegeven over een aantal recente beleidsontwikkelingen en tendensen die zich aftekenen en die gelijkenissen of raakvlakken vertonen met Accent op Talent.
Aan bod komen vooral de veranderende beleidsopties, die de basis vormen van het actuele beleid op gebied van onderwijs en vorming. Waar relevant worden ook ondersteunende initiatieven vermeld die genomen worden door beroepsorganisaties en andere instellingen in samenwerking met de overheid. Vermeldenswaardig zijn soms ook voluntaristische initiatieven uitgaande van allerlei organisaties en zonder een rechtstreekse band met de overheid. In deze studie werd een selectie van al deze ontwikkelingen voorgesteld, met nadruk op die initiatieven die een duidelijke band hebben met de ministeries van onderwijs en vorming. Dit leek het meest relevant vanuit het perspectief van de beleidsmakers.
Ook de algemene aanpak voor het opzetten en uitwerken van “pilootprojecten” die in sommige landen gangbaar is, kan inspirerend zijn voor beleidsverantwoordelijken. In dit rapport verwijzen we waar mogelijk naar de structuur en de ondersteuning die van overheidswege bij het opstarten van innoverende initiatieven wordt ingebouwd.
-
Praktijkvoorbeelden komen pas echt tot leven door contacten tussen de verantwoordelijken van de projecten en van scholen die ook dergelijke initiatieven willen initiëren. Praktijkvoorbeelden kunnen zo ook leiden tot netwerking op lokaal, regionaal of internationaal vlak. Verhoopt wordt dat deze studie daartoe zal bijdragen.
Vanuit deze contacten kunnen Europese projecten worden opgezet, bijvoorbeeld in het kader van de zogenaamde “Comenius 1 School-Ontwikkelingsprojecten” (SOPs), die duidelijk als doel hebben innovatie te bevorderen. Meer algemeen kan trouwens gesteld worden dat Europese netwerking sterk innovatiebevorderend is.
Met dit voor ogen bevat dit document ook heel wat informatie (in het bijzonder emailadressen en websitereferenties) die scholen op weg kunnen zetten naar internationale samenwerking.
1.2Gevolgde werkwijze Bepaling van de Europese landen en identificatie van beleidstendensen
Tijdens de uitvoering van deze studie werden de volgende stappen doorlopen:
-
nagaan in welke Europese landen interessante onderwijsinnovaties plaatsgrijpen en identificeren van de landen die verder zouden worden onderzocht
-
identificeren van geschikte gesprekspartners in elk van de betrokken landen
-
contacteren en interviewen van deze gesprekspartners (beleidsmensen, ambtenaren, onderwijsexperten, directies van innoverende scholen, …)
-
verzamelen en analyseren van gegevens en documenten
-
synthetiseren en ordenen van de informatie.
Als eerste stap werd nagegaan welke Europese landen momenteel actief begaan zijn met vernieuwing in het onderwijs. Daartoe werden rapporten geraadpleegd van internationale instellingen3 zoals de OESO4, de Europese Commissie5, CEDEFOP6 en de European Training Foundation7. Ook gegevens beschikbaar bij Eurybase8, de Europese Commissie en op officiële websites9 van Europese landen werden verzameld.
Op die basis werden twaalf landen geïdentificeerd: Duitsland in het algemeen (en twee Länder in het bijzonder: Saarland en Niedersachsen), Denemarken, Engeland, Finland, Frankrijk, Hongarije, IJsland Nederland, Noord-Ierland, Noorwegen, Oostenrijk, Schotland en Zweden. Voor elk land werd een interview afgenomen van een of meerdere bevoegde personen; in de meeste gevallen ging het om topambtenaren van het onderwijsministerie10. In drie gevallen (Nederland, Hongarije en Noorwegen) was er een persoonlijke ontmoeting met een verantwoordelijke; in de andere gevallen gebeurde het contact telefonisch.
Deze contacten hadden een dubbel doel:
-
verifiëren van de reeds verzamelde informatie over beleidsontwikkelingen
-
de weg effenen naar verdere informatieverzameling en contacten, in het bijzonder over goede praktijken.
De belangrijkste bronnen die werden geconsulteerd voorafgaandelijk aan het interview waren:
-
recente publicaties met informatie over de onderwijsontwikkeling in de betrokken landen
-
websites van de ministeries van onderwijs en vorming, of aanverwante organisaties die in opdracht van ministeries werken
-
websites van beroepsorganisaties en andere organisaties die nauw samenwerken met de betrokken ministeries
-
websites van de andere organisaties of groepen die eigen initiatieven hebben
-
de website van de Europese Commissie http://europa.eu.int met een bijzondere aandacht voor de website voor “Implementation Education and Training 2010” als de bijdrage tot de strategie van Lissabon:
http://europa.eu.int/comm/education/policies/2010/et_2010_en.html
Uiteindelijk werd beslist om van de twaalf landen er twee uit deze studie te laten: IJsland11 en Hongarije. IJsland omdat het een zeer klein land is dat op onderwijskundig vlak veel gelijkenissen vertoont met de andere Scandinavische landen; bovendien is de informatie over goede praktijkvoorbeelden enkel in het IJslands beschikbaar. Hongarije12 werd uiteindelijk niet opgenomen omdat dit land nog niet echt behoort tot de top van de innoverende landen.
Identificatie en keuze van de goede-praktijkvoorbeelden
Voor deze studie kon niet vertrokken worden van een bestaande publicatie die systematisch voor verschillende Europese landen concrete goede-praktijkvoorbeelden beschrijft. Alleen voor Nederland is er een duidelijke selectie aan goede praktijkvoorbeelden van de AXIS-Stichting beschikbaar. Een grote hulp waren nochtans de twee studies van de OESO Innovating schools van 1999 en Networks of Innovation. Aanvullend werden ook websites van enkele belangrijke Europese netwerken en Europese verenigingen geconsulteerd, zoals EU Schoolnet13, CIDREE14, SICI15, The Treasure within16 en I-probenet17. Uiteraard werd ook aan de contactpersonen in elk land gevraagd om bijkomende goede-praktijkvoorbeelden te suggereren en/of door te verwijzen naar ter zake bevoegde personen.
Uiteindelijk resulteerde dit in een lijst van meer dan driehonderd projecten en initiatieven voor de tien landen samen. Het ging nagenoeg altijd om projecten die werden vermeld in officiële publicaties en op officiële websites van ministeries. Deze projecten worden dus door de overheid zelf beschouwd als voorbeelden van goede praktijk. In enkele gevallen hebben de contactpersonen op de ministeries zelf bepaalde goede praktijkvoorbeelden aanbevolen tijdens het gesprek dat met hen werd gevoerd.
De beschikbare informatie over al deze projecten werd doorgenomen. Met talrijke goede-praktijkvoorbeelden, in het bijzonder deze die waren aanbevolen door de verantwoordelijken uit de ministeries, werd contact opgenomen met de vraag om een korte projectbeschrijving toe te sturen.
Na analyse van het verzamelde materiaal werd een selectie gemaakt van de meest relevante informatie om in deze studie op te nemen. Binnen de grote rijkdom aan praktijkvoorbeelden werd gekozen voor die projecten en initiatieven die het best aansluiten bij de doelstellingen van Accent op Talent: anders leren, anders kiezen en anders sturen18.
Veel van de beschreven projecten kunnen worden beschouwd als “pilootprojecten” die werden opgestart naar aanleiding van nieuwe beleidsontwikkelingen of tendensen. De analogie met het concept van de voortrekkersscholen in Vlaanderen is dus niet ver af. De vermelde goede-praktijkvoorbeelden illustreren dus hoe nieuwe beleidsopties kunnen worden geconcretiseerd binnen scholen en scholengroepen door middel van innovatieprojecten. De meeste van de vermelde voorbeelden zijn dus geen losse initiatieven maar officieel erkende projecten ondersteund door de ministeries van onderwijs en vorming.
Bij veel voorbeelden bevat deze studie concrete gegevens zoals de naam van de school, de naam van de projectcoördinator, een e-mailde en een website. Voor sommige praktijkvoorbeelden was dergelijke informatie niet beschikbaar. Toch werden ook enkele van dergelijke voorbeelden opgenomen omdat ze even inspirerend kunnen werken als de andere.
Beperkingen van de studie
Een aantal beperkingen van dit rapport zijn eigen aan de gevolgde werkwijze en de behandelde problematiek:
-
Dit rapport heeft geen wetenschappelijke pretenties en is zeker niet volledig. De middelen waren beperkt: slechts een kleine veertig werkdagen waren beschikbaar om de studie uit te voeren en te redigeren. Sommige gegevens zijn afkomstig uit een enkele bron konden niet gevalideerd worden.
-
Hoewel het hele schoolsysteem en de beroepsopleiding aan bod kwamen, is toch geopteerd voor een zekere focus, met name op het secundair onderwijs – en in het bijzonder op wat we in Vlaanderen technisch en beroepsonderwijs noemen. Belangrijk daarbij is te beseffen dat de onderwijssystemen in Europa grondig van elkaar verschillen en dat de opdeling ASO-TSO-BSO vaak niet terug te vinden is in andere landen. Het onderscheid kan veel vager zijn of praktisch geheel weggewerkt door de keuzemogelijkheden die de leerlingen kunnen maken; dit geldt vooral in de Scandinavische landen.
-
De meeste informatiebronnen over goede-praktijkvoorbeelden (publicaties, websites, …) zijn opgesteld in de taal van het land. Ook de kwaliteit van de beschikbare informatie is extreem variabel. In sommige gevallen was de identificatie van de betrokken scholen niet mogelijk. Dit bemoeilijkte de analyse, en maakte het binnen het korte tijdsbestek niet mogelijk alle landen “gelijkwaardig” te behandelen.
-
De situatie in de Europese onderwijs- en vormingswereld verandert snel. Deze studie is dan ook eerder te beschouwen als een snapshot van wat op dit ogenblik in enkele landen gaande is. Hoewel alle referenties (namen, email-adressen, websites, …) zorgvuldig werden geverifieerd, is het mogelijk dat sommige personen ondertussen een andere functie hebben en/of dat de Internet-referenties niet meer correct zijn.
Tenslotte dient ook gewezen te worden op het feit dat sommige landen een beperkt belang hechten aan de notie “goede praktijk” (“best practice”, “good practice”) maar eerder van “praktijkvoorbeelden” spreken (zonder een waardeoordeel uit te spreken). In Zweden gebruikt men de term “leervoorbeelden”.
Dostları ilə paylaş: |