Het protestantisme in het bisdom luik en vooral te maastricht


III. De LEUVENSCHE MARTELAREN EN VERVOLGDEN VAN 1543



Yüklə 1,27 Mb.
səhifə13/19
tarix06.11.2017
ölçüsü1,27 Mb.
#30863
1   ...   9   10   11   12   13   14   15   16   ...   19

III. De LEUVENSCHE MARTELAREN EN VERVOLGDEN VAN 1543
Zo ergens, dan geldt van Leuven dat de desbetreffende archivische na­sporingen afdoende zijn geweest en tot een uitnemend gevolg hebben geleid. Met ere en erkentelijkheid noemen wij hier de arbeid van de rijksarchivaris Louis Galesloot er 1884), die de oude processtukken heeft gevonden, en van Campan, die deze bestudeerde en publiceerde en ons daarenboven met de haast vergeten ge­denkschriften van de zeer betrouwbaren ooggetuige Enzinas heeft bekendgemaakt en verrijkt. Wel voorgoed blijven deze namen verbonden aan het geschiedverhaal der Leuvense martelaren en vervolgden van 1543.

In de Mémoires van Francisco de Enzinas zijn ons inderdaad een ongemeen kostbare bijdrage geschonken tot de kennis van het werk der inquisiteurs te Leu­ven. De student Enzinas was een Spaanse Lutheraan van voornamen huize die aan de marteldood ontkwam en niet oud is geworden. Geenszins echter als ge­schiedschrijver, doch veel meer als een geërgerd en belanghebbend geestverwant, die om het lijden der vervolgde en mishandelde ketters leed en ook zelf in de ker­ker heeft gezucht, stelde hij de gedenkschriften op, wier publicatie wij aan de speurzin en ijver van Ch. Al. Campan hebben te danken. In de koninklijke biblio­theek te Brussel de werken raadplegend, die op de godsdiensttwisten der zestiende eeuw betrekking hebben, kreeg deze geleerde uit het fonds van Hulthem mede in handen: De l' estat du Pays-bas et de la religion d'Espagne. Par Francois du Chesne 1). Hij had hier te doen met een vertaling (1558) van het oorspronkelijk verhaal van Enzinas, dat in het Latijn nimmer in druk was verschenen. En deze Franse over­zetting is hoogst zeldzaam 2). De genoemde boekerij is echter twee exemplaren rijk, beide eens het bezit van de kundige bibliofiel van Hulthem, die terecht op een daarvan had geschreven: „Cette pièce mordante et très-rare, est de Francisco Enzinas".

Campan, zeer verlangend om, aangaande de toestand der Nederlanden in de zestiende eeuw, het oordeel van een Spanjaard te leren kennen, begon de le­zing van het geschrift, waarvan hij de grote waarde spoedig begreep. „N'est ce pas — zo riep hij uit — en effet, un document précieux, que les mémoires d'un jeune
1) Met de namen heeft men in oude dagen gesold. In de wereld der geleerden heet Enzinas ook wel Dryan­der. Aangezien Enzinas eik betekent, is hij ook geheten: du Chesne, van Eyck, Eyckman, al naar het land, waar hij vertoefde.

2) Deze zeldzaamheid is begrijpelijk. Toen de Hervorming was bedwongen zijn, zonder twijfel, vele exemplaren in Frankrijk en in de Nederlanden vernietigd.

— 170 —
Castillan, élève de l'Université de Louvain, ayant embrassé la réforme avec ardeur, revenant en Belgique, après un séjour de deux années auprès de Mélanchton et de Luther, trouvant ceux dont il partageait les convictions religieuses, proscrits et per­sécutés. Puis, assistant dans la ville qu'il avait habitée, au jugement de vingt-huit bourgeois, au supplice de cinq d'entr'eux, parmi lesquels il en était plusieurs qu'il avait dil connaitre." E

n Campan heeft, in grote naarstigheid en volharding, er voor gezorgd dat deze Mémoires van Enzinas — te weten: de door hem in Altona opgespoorde Latijnse tekst en de oude vertaling van deze in het Frans, met een scherpzinnig en gevoelig woord vooraf 1) en de vele zeer belangrijke bewijsstuk­ken en bijlagen — in 1862 door de Société de l'histoire de Belgique werden uitge­geven.


* *

*

Hoe gaarne zouden wij uit deze, aan Melanchton opgedragen, Mémoires, wier betrouwbaarheid (bij mijn weten) niemand heeft ontkend of betwijfeld, velerlei mededelen 2). Maar wij moeten ons beperken en kunnen uit het vele slechts iets tot bespreking kiezen. Wij zullen overigens, als wij straks van de kettervervolging te Leuven gewagen, als vanzelf namen en feiten noemen, die aan Enzinas-Campan zijn ontleend.



Daar is dan het oordeel van de geërgerde Spanjaard over Ruardus decanus (Rhuard le doyen), gelijk hij Tapper noemt. Voor hem is deze: „homme de la plus povre parole et éloquence qu'on sauroit ouyr, mais au reste orné d'une parfaite impiété, d'une desloyauté très-grande et d'une extrême cruauté. On l'appelle In­quisiteur de la foy, pource qu'il a puissance d'examiner seul, ceux qui sont aucune 
1) Campan omschrijft zijn stemming, bij de lezing van Enzinas' Memoires, in deze woorden: ,,Je m’inté­ressais aux heros de ces memoires, comme á tour ceux qui ont souffert pour la liberté de la pensée, pour leur croyance religieuse, sans distinction de secte eu d'église". Hij prijst de dorst naar gerechtigheid en vrijheid van zijn dagen, die hem in de studie niet verlaat: „Elle nous passionne pour les persécutés des temps éloignés, comme pour ceux qui souffrent de nos jours et sous nos geus. Je l'at éprouvée, quant á moi, en lisant l'his­toire des moines martyrisés à Gorcum, tout autant qu'en étudiant celle des suppliciés protestants de Louvain et de Bruxelles, dont parlent les memoires d'Enzinas". Préface, p. VIII.

2) Halkin oordeelt (p. 159) over Enzinas' Memoires aldus- Sous les exagérations de con style, subsiste pourtant un témoignage bi-Mant de sincérité, que la comparaison avec les documents d'archives pennet de rectificr parfois, de confirmer le plus souvent."

Haast nog stelliger is het gevoelen van Campan, dat hij ons in zijn inleiding tot de bewijsstukken, op p. 275 van zijn uitnemende publicatie, in deze woorden schenkt: „Le proces des bourgeois de Louvain retrouvé aux archives du royaume par M. Galesloot, chef de la section j a­cliciaire de ce dép6t, confirme d'une faéon tout-á-fait authentique, l'exactitude et la bonne foi du re'git d'En­sinas". De hier bedoelde uitgave was, met allen eerbied voor Campan zij het gezegd, niet ten volle diens werk. J. F. N. Lonmeyer (overl. 1875) heeft, waar dit nog nodig was, de oorspronkelijke tekst vertaald. En van de jong gestorven J. Blaes is de overzetting in het Frans van de Vlaamse tekst der verhoren. Deze vertaler heeft niet altijd de zin gevat en wel eens iets, dat hem niet duidelijk was, overgeslagen. Het werk is ook incompleet te achten: de toegezegde levensbeschrijving van Enzinas is niet verschenen. Verwijzen wij naar Enzinas-Campan, dan hebben wij steeds deel I op het oog. Citeren wij uit deel II, dan geven wij dit ook aan. Campan is in 1800 te Bordeaux geboren en in 1877 in Brussel gestorven. Sepp, p. 63.

171
ment suspectz d'hérésie, comme ils disent. Seigneur Dieu, de quelles ruses et sub­tilitez a il accoustumé d'user envers ces povres simples gens et innocens pour les decevois 1 De quelles mensonges et calomnies a il accoustumé de deshonorer une cause tant saincte! Certes quand il me souvient de sa cruauté, son impudence, son arrogance, j'en ay horreur." En dan vertelt Enzinas hoe enige burgers, te Leuven in de vastentijd, deel namen aan een maaltijd met vleesspijzen. Onder de gasten was er bij geval een, die zich in zijn gemoed nadien bezwaard gevoelde en deswege bij de deken Ruard Tapper ging biechten 1). Deze wekte de biechteling op om alles naar waarheid te belijden en niets te verzwijgen daar hij kon bedenken niet tot hem (biechtvader) te spreken, doch tot God zelf, door Wiens wondere macht de priester de berouwhebbende zondaar mocht absolveren. In de biecht weet Tap­per de namen te vernemen van hen allen, die aan het zondige maal hebben deelge­nomen. En vóór het vertrek van de man spreekt hij deze ongeveer aldus toe: „Mon fils, Dieu vous a pardonné ce péché, mais pource que je suis de courte mé­moire, et qu'il peut avenir que ceux aussi qui ont esté avecques vous, viennent repentance, et á m'en deurander consolation comme vous avez faict, ce sera le meilleur, que vous me ba illiez leurs noms par escrit, tant seulement pour les garder secrettement et m'en faire lors souvenir."

Gans geen kwaad bevroedend, schrijft de biechteling de namen op en gaat heen. De dag daarop komt Tapper bij de over­heid, stelt haar het lijstje ter hand en vraagt, in de naam van God en van alle hei­ligen, deze mensen gevangen te nemen. Dit gebeurt. En de eerste der gearres­teerden was de man, die aan zijn biechtvader de namen had verstrekt ... Enzinas, die dit alles van betrouwbare getuigen heeft vernomen, ontving ook persoonlijk een zeer ongunstige indruk van Tapper, die, als hij niets meer weet te zeggen, zijn preken vult met beledigingen aan het adres van Luther en andere rechtschapen lieden („gens de bien"). Onder meer heeft hij u — zo zegt Enzinas tot Melanchton, wie hij zijn Mémoires immers opdroeg — de wasbaas van het Lutheranisme ge­scholden: „le blanchisseur de la doctrine de Luther"! En in de ergste mate lasterlijk had Tapper nog beweerd dat dezelfde Melanchton, in zijn boek over de kerk, God de bewerker der zonde zou hebben genoemd. Alsof deze godgeleerde niet, in zijn Loci communes 2) juist het tegendeel had gezegd.

En vol verontwaardiging roept Enzinas uit: „O malheureux séducteur et calomniateur!"

Als jongeling van zeventien jaren was Enzinas in zijn vaderstad Burgos ge­grepen door de Protestantse beweging, bij welke hij zich, twee jaren later, ook
1) Campan, p. 50. In een noot op p. 52 lezen wij: „Il est probable qu’il s'agit ici d'un banquet chez Boschwerkere au Palmier. Le dénonciateur fut peut-etre Jan Bosschmans, gendre de Catherine Sclerckx."

2) Hier is bedoeld het in 1521 te Wittenberg verschenen werk van de „praeceptor Germaniae": Loci communes return theologicarum, dat in 1546 in het Frans verscheen als: La somme de théologie ou lieux com­muns de Melanchton.

172
had aangesloten. In 1540 te Leuven gekomen had hij zich, misschien even twintig jaren oud, gewijd aan ... een vertaling van het Nieuwe Testament in het Spaans, die hem ten slotte in de gevangenis zou brengen. Met aanbevelingen bij Luther en Melanchton, hem door Albertus Hardenberg en Johannes a Lasco meegegeven, was hij in 1541 vertrokken naar Wittenberg, waar hij, stellig onder de bezielende leiding van laatstgenoemde hervormer, zijn arbeid voltooide. Enzinas vertelt hoe hij, in Leuven teruggekeerd, zijn handschrift toezond aan de deken der stad (Peter de Corte = Curtius), opdat deze het door de bevoegde geleerden zou laten beoordelen. Het antwoord was niet gunstig: de heren hadden geen kennis van de Spaan­se taal en zij betwijfelden of het wel goed was om aan de Spanjaarden het Nieuwe Testament in hun eigen taal in handen te geven. „Car disoyent-ils, nous scavons bien que toutes les hérésies ne sont venues aux pays-Bas d' autre source et fontaine, que de la lecture de la Saincte Escriture traduite en langue vulgaire ... Qu'ils désiroyent de leur part affectueusement que telles versions fussent du tout abolies en la basse Allemagne (= de Nederlanden) afin qu'ils peussent contenir le peuple en telle tranquilité et obéissance au sainct siége apostolique, qu'auroyent fait les Espagnolz en leur pays." Na deze teleurstelling vroeg Enzinas het oordeel van eni­ge landgenoten, die hij aanduidt als „gens de scavoir et d' autorité, et aucunement mes amys."

Deze geleerde critici, die de voornaamste plaatsen in de vertaling met de grondtekst hadden vergeleken, durfden het welslagen der uitgave wel niet waarborgen, doch evenmin wilden zij Enzinas raden om „aan de kerk des Heeren deze hemelse gave langer te onthouden."

Toen besloot de jeugdige overzetter om zijn Spaans Nieuwe Testament in het licht te geven, hopend dat God „déffen­droit ce mien faict, que je n'entreprenoy pour autre chose, sinon que pour l'avan­cement et esclaircissement de la doctrine céleste; qu'ilconduiroit aussile cours de sa parolle à son bon plaisir, contre toutes les entreprinses et machinations des hommes."

Inderdaad is de vertaling van Enzinas gedrukt. Met een opdracht 1) aan Ka­rel V verscheen zij te Antwerpen, „en casa de Esteban Meerdmanno" 2), onder de


1) Na de lezing van deze opdracht heb ik aan de juistheid van het jaar 1520, als Enzinas' geboortejaar, even getwijfeld. In de hier bedoelde dédicace (bijlage XIV) immers haalt Enzinas de woorden van Ga­maliël (Handel. 5: 38, 39) aan en zegt (men lette op het door mij gecursiveerde woord): „Fai souvent ré­fléchi á ce discours, Sacrée Majesté, et j'ai vu, depuis plus de vingt ans que dure ce combat" ... Te weten de strijd over het recht der Bijbelvertaling.

2) Hoe solde men oudtijds met de namen! Willem van de Werve, schout van Antwerpen, die Maria van Hongarije aangaande deze uitgave moest inlichten, schrijft 20 Nov. 1543 aan de vorstin: „et ay trouvé que l'auteur dudict Testament, est ung Espaignol nommé Francisco Eschines, lequel Francisco a fait imprimer iceiluy Testament par ung nominé Estierme Miermans, auquel Il avoit promis de faire avoir octroy de la Ma­jesté Impériale, ce qu'il n'a fayt, et non par Mathieu Grom, comme á Vostre Majesté L'on a donné cognoistre."

De schout zegt tevens dat hij het werk van Enzinas door enige paters Franciscanen aldaar liet beoordelen. Hun oordeel was gunstig: „saulf antennes petites appostilles és merges dudict Testament mises — Il y auroit peu de scrupulosité"

Nochtans heeft van de Werve, het bevel van Maria opgevolgd, de verdere druk en ook de verkoop van het boek verboden. Campan, p. 644.

173
titel: El nuevo testamento de nuestro Redemptor y Salvador Iesu Christo, traduzido de Griego enlengua Castellartana Francisco de Enzinas, dedicado a la Cesarea Magestad. M.D.XLIII. En Enzinas besloot aanstonds om een exemplaar van zijn boek, aleer dit in de handel zou komen, de keizer bij diens verblijf in Brussel persoonlijk aan te bieden. In zijn Mémoires lezen wij hoe hij, op 24 November 1543 daar gekomen, door de vriendelijke hulp van de bisschop van Jaën (in Andalusië), Francisco de Mendoza, tot de keizer werd toegelaten. Enzinas beschrijft ons de maaltijd van Karel met heel een schare van vorstelijke personen en andere „grans seigneurs", die allen naar deze éne mens de ogen richtten. En hij zegt: „Cependant je prenoy garde fort ententivement á la gravité d'iceluy, aux linéamens de son visage, á sa contenance, et á une majesté héroïque et comme naturelle qu'il avoit au visage, et en toutes les parties, mouvemens, et contenances de son corps. Et estoy si ravy ceste mienne contemplation, que je ne songeoy rien moins qu'à ma charge "

En kwam soms even iets van bevreesheid over hem, dan vatte hij dra weer moed bij de gedachte aan het woord van de psalmist (ps. 119: 46): „Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen en mij niet schamen." Dan volgt het relaas der aan­bieding van het boek aan de keizer door Enzinas. De bisschop van Jaën had deze als bij de hand genomen en geleid tot de monarch, die eerst vraagt welk boek hem zal worden aangeboden. „Sacrée Majesté (aldus Enzinas), c'est celle partie de la Saincte Escriture, qu'on nomme Nouveau Testament, traduite par moy fidellement en langue espagnolle vous priant très-humblement que par l'approbation et autorité d'icelle, II soit d'autant plus recommandé au peuple chrestien."

Tot ont­steltenis van Enzinas richt de keizer, zeker meer verstrooid dan volslagen onkundig, aan deze de vraag of hij zelf de schrijver is van het boek?!

En het antwoord ad rem volgt aanstonds aldus: „Sacrée Majesté non, le Saint-Esprit en est auteur, par l'inspiration duquel les saincts apostres ont donné ces saincts oracles de nostre salut et rédemption, à tout le genre humain, en langage grec."

Ten slotte neemt de keizer het boek vriendelijk aan en begeeft zich naar een nabije zaal. Aan Enzinas' verzoek zal worden voldaan, indien het boek inderdaad niets verdachts bevat.

Den volgende dag kreeg de bisschop de opdracht om het boek te bezorgen aan de Predikheer Pierre de Soto, biechtvader des keizers. Vertrouwend op de voorspraak van de bisschop en diens raad ook volgend, vertrok Enzinas naar Antwerpen, zelf getuigend: „Adonc je luy obéy, et d'autant plus volontiers que ceste vie de court me desplaisoit grandement."

Na een tijd komt hij, in Brussel terug. En wij zien hem bij de Soto, in het klooster der Jacobijnen (Predikheren). Het oordeel van Enzinas over deze landgenoot, uit Cordova, is verre van gunstig. In dit convent hoorde hij hem, voor een twintig hoorders, oppervlakkig en gebrek­kig spreken over het boek van de Handelingen der apostelen. En hij heeft zich

174


verbaasd en geërgerd over de onbeduidendheid en onkunde van deze priester, door velen nochtans geprezen en geëerd. Verontwaardigd vraagt hij, om ook zelf zijn antwoord te geven: „Mais, hé Dieu, quelle lecon ouy-je? Pensez-vous qu'elle fust, ou omée de quelques fleurs d'éloquence, ou plein de quelque grande variété de doctrine, ou qu'en icelle apparust quelque subtilité d'esprit? Certes ce ne fut pas sans souspirs et larmes que je l'ouy. De veoir la conscience d'un si grand prince dépendre, non pas d'un tel homme, meis d'un tel monstre homme ..."

Zó verach­telijk mocht Enzinas van de Soto hier spreken, daar hij deze niet enkel zag als een man van geringe kunde, maar (erger!) als een valsaard.

Laat ons zien. Ons wordt in de Mémoires dan de cel van het klooster beschreven, waarin zij beiden een lang­durig gesprek hebben gevoerd. Het afgodisch interieur is onze bezoeker een en al ergernis, die door hem aldus wordt vertolkt (p. 237): „Seigneur Dieu, quelz mon­stres, que d'idoles il y avoit là dedans, au grand mespris et deshonneur de Dieu. Il y avoit au dedans un lieu assez estroit, ou le moyne avoit disposé quatre autelz qu'ils appellent, assez loing l'un de l'autre, là ou il souloit (placht) se prosterner, et faire ses prières à ses saincts. En chasque autel y avoit un image de Sainct-Chrestoffle, de Sainct-Roc, et autres saincts en grand nombre enchassez en or, et force chandel­les ardentes à l'entour, qui rendoyent une splendeur, et 'une apparente de religion superstitieuse au dedans "

In deze cel dan heeft Enzinas het recht der Bijbelver­taling en de plicht daartoe voor de Soto uitvoerig bepleit, zijn eigen daad duidelijk en krachtig verdedigend en de bezwaren van de invloedrijken censor ontzenu­wend, totdat ... De prior van het klooster binnentrad, wiens uiterlijk in de Mémoi­res ook wordt beschreven: „Estant entre il se tourna incontinent vers moy, et tirant humblement sa teste hors de son froc me salua, disant que mon valet estoit en bas, qui m'appelloit pour aller souper. C'estoit le signe de toute la trahison, par laquelle il donnoit à entendre à l'autre moyne, que tout ce qui estoit convenu entre eux estoit prest."

Enzinas wees de Soto nog eens op de hem gegeven last: de be­oordeling der Spaanse vertaling en sprak: „Il n'y a rien encore de résolu. La sacrée Majesté a commandé que mon livre vous fust baillé, non pas pour exciter difficultez qui sont hors de propos, mais af in que vous le leussiez, et que vous fissiez vostre rapport de la version, si elle fidèle ou non ..."

De Soto antwoordde dat hij de voornaamste plaatsen der overzetting al reeds had gelezen en die niet, als ver­keerd, wilde veroordelen. Zelfs noemde hij het werk van Enzinas „digne de très rande louange." Ook stelde hij hem voor om de volgende dag de zaak opnieuw te bespreken. Enzinas vertrok, wantrouwend en teleurgesteld. En naar beneden gaande, nam hij in het klooster een grote drukte waar: „Je voioy un grand ombre de moynes courant les uns bas, les autres haut, et murmurans je ne scay uoy les uns aux autres ..." Buiten gekomen stond hij opeens, op de place de la

175
Monnaie, voor een bende hellebaardiers, die hem arresteerden en opsloten in de gevangenis de Vrunte (Amigo) 1), waar hij veertien maanden zou doorbrengen. Pa­ter de Soto, in zijn houding en gedrag jegens Enzinas veel aanstotelijker dan zijn monarch, was een verrader gebleken!

* *


*

Zo is het ons reeds duidelijk geworden dat de Memoires van Enzinas een on­misbare inleiding zijn te achten tot de geschiedenis der ketterij en der inquisitie in Leuven. Wij weten voorts nog dat de universiteit 2) aldaar, meer bijzonder haar theologische faculteit, reeds in 1519 tegen Luther haar stem verhief en steeds met alle kracht de verdediging voorstond van het oude geloof. Tot deze faculteit heb­ben ook verscheidene inquisiteurs behoord: een van hun is dan de onbeminde Ruard Tapper, uit Enkhuizen geboortig, van wie wij immers pas hoorden in de kritiek van Enzinas. Onder de drieduizend studenten, die een cosmopolitische bevolking


1) Campan, p. 269 noot: „La prison dite la Vrunte, appelée vulgairement Amigo, mot espagnol, signi­ficant anti, par lequel on a traduit vrunte, qu'on a confondu avec vriendt! . ." Zijn verblijf in deze gevangenis (13 December 1543 tot 1 Februari 1545) heeft Enzinas zelf treffend beschreven in zijn Mémoires. Meer bijzonder in het tweede deel der uitgave-Campan, dat ook grote waarde heeft om de tekening van de ka­rakters der eerbiedwaardige martelaren Josse van Ousberghen en Gilles Tieleman, die Enzinas beiden de gevangenis zag verlaten voor het schavot.

Na zijn ontvluchting uit de kerker heeft Enzinas een tijd lang bij familieleden in Antwerpen vertoefd, om er even rust te vinden. Op de laatste bladzijde van zijn Memoires schrijft hij aan Melanchton (zijn „tr és-cher précepteur") dat hij geboren is „á souffrir, endurer et escrire misères". Maar deze ellenden verduurt hij gewillig. „Hier beneden is het niet!" ... Eens komt de verlossing: „jusques à ce qu'estans deslivrez de ceste mortalité, et exemptez du tont de la cruauté des tyrans, nous soyons parvenuz à la gloire de Dien pleine de vraye et parfaicte joye, qui durera à jamais." Het leven van Enzinas is één grote zwerftocht genoemd. Hij is getrouwd geweest en wel met de zuster der echtgenote van Vala­rand Poullain. Onze Francisco de Enzinas, te Burgos geboren (omstreeks 1520?), stierf in 1552 te Straats­burg aan de pest. Zijn broeder Jaime Enzinas, vertaler van een ketterse Catechismus in het Spaans, is in 1547, onder paus Paulus III, te Rome als ketter verbrand.


2) De universiteit van Leuven stond in groot aanzien. Met name Erasmus prees haar ongemeen, zelfs met betrekking tot het klimaat! Wij lazen dit oordeel bij Valerius Andreas, die achter in zijn Fasti academici (uiig. van 1650 te Leuven) „de academia lovaniensi doctomm aliquot virorum testimonia" geeft. Erasmus dan zegt in zijn brief ,,ad Danielem Taispillum, Episc. Gebeldensem": „Acaderaia Lovaniensis frequentia nulli cedit hodie, praeterquam Parisianae. Numerus est plus minus tria millies, & affluunt quotidie plures. Est Lovanii coelum, quod vel Italico quondam adamato praeferas: non amoenum modo, verum etiam salubre, nec alibi felicior ingeniorum proventus, 'nusquam Professorum major out paratior copia".

De Leuvense universiteit was, gelijk wij al weten, ook vermaard om haar rechtzinnigheid. Onder de universiteiten, die al heel vroeg Luthers geschriften hebben verbrand gaf Leuven, met de Sorbonne en Keulen, het voorbeeld. In casu heeft vooral de invloed van de fellen Aleander gewerkt. Gerechtsdienaren namen in de winkels de boeken van Luther in beslag en brachten deze naar de markt, waar de beul, in de officiele tegenwoordigheid van de raad der stad, ze dan in het vuur wierp. De theologische faculteit opende het studiejaar, op 30 Sept., met een Mis „pro prospero successu et pro fundatoribus et benefactoribus eiusdem facultatis", aan welke de voorlezing der statuten voorafging. Ook in de adventstijd en bij het einde van het studiejaar werden Missen opgedragen, waarbij alle studenten in de godgeleerdheid aanwezig moesten zijn. Merkwaardig is het overigens dat nog in 1545 een wet nodig was, krachtens welke geen student tot de universiteit werd toegelaten, tenzij hij onder ede verklaarde dat hij alle leringen van Luther en Calvijn verwierp. Zie Karl Bauer: Valérand Poullain, 1927, p. 28. En vooral Herman van der Linden: Geschiedenis van de stad Leuven, 1899, p. 193-205.



176
vormden — vooral ook Fransen en Spanjaarden behoorden tot hen — toonden velen grote belangstelling voor het nieuwe en ook, misschien juist wel door de fel­heid der faculteit, lust tot verzet. Ketterse boeken gingen heimelijk rond, werden gretig gelezen en sterkten de verborgen overtuiging der nieuwgezinden. Mede door de ons onmisbare voorlichting van Enzinas, in zijn Mémoires, ontmoeten wij in Leuven, naast hem zelf rijk begaafde jonge mannen, die later elders, als geestelijke leiders, grote invloed zullen oefenen. Onder hen zijn Albertus Hardenberg, Jo­hannes à Lasco, Valérand Poullain. En nog zullen wij horen van de blinde Persevald van Brugge.
Voor de tweede maal vertoefde Hardenberg 1) te Leuven, toen hij er, in 1539, wegens ketterij werd aangehouden. Zijn eerste verblijf aldaar begon in 1530. Har­denberg had toen al enige jaren opleiding genoten in het rijke en vermaarde kloos­ter van Aduard der Bernhardijnen (Cistercienzen). Mede op aandringen van zijn be­schermer, Karel Egmont van Gelder, was hij in Leuven gekomen, waar de sterke anti-reformatorische gezindheid hem juist in de tegenovergestelde richting dreef. Hier werd hij baccalaureus, om later (waarschijnlijk December 1537) in Mainz doc­tor in de godgeleerdheid te worden. Met deze graad kwam hij dan in Leuven terug, in het vertrouwen dat hij zich daar nu vrijer kon bewegen. Hij behandelde er de brieven van Paulus, waaruit hij de echt-Protestantse leer van „de rechtvaardi­ging door het geloof" openlijk voordroeg, bij studenten en burgers bijval verwer­vend, doch tegenstand wekkend bij de geestelijkheid en bij het hof van Brussel. Hardenberg zal zijn waardigheid als Bernhardijner in Leuven hebben afgezworen. Tegen hem begon een proces. Zijn aanhangers, die zijn vervoer naar Brussel en zijn terechtstelling daar vreesden, wisten te bewerken dat het proces te Leuven werd gevoerd. Genadig werd hij behandeld en enkel tot betaling der proceskosten veroor­deeld. Een deel van zijn boeken werd voorts verbrand. Maar Hardenberg, die zijn
1) In de korte bespreking van deze valt Halkin ons even tegen. Niet omdat hij Albertus, immers ge­boortig uit Hardenberg in Overijssel, overeenkomstig de oude stukken bij vergissing een Fries noemt. Deze onjuistheid is van weinig betekenis. Maar wel om zijn vluchtige, wijl niet op kennis van zijn leven gegronde, mededeling dat Albertus Hardenberg de wijk nam naar Duitsland: „ou il put tout á son praiser même se maner". Ik ben er ver van af om Halkin van een onedele bedoeling te verdenken. Maar deze (door mij gecursiveerde) woorden voerden mij toch aanstonds naar die bekende en dwaze, nog altijd uitgesproken, insinuatie als zou Luther, in zijn geweldig verzet tegen Rome, vóór alles de huwelijkse staat hebben be­oogd en begeerd! Al jaren lang, van 1517 af, had Luther met heldenmoed getuigd, machtige strijdschriften gepubliceerd en aan een hem dreigend martelaarschap herhaaldelijk gedacht, toen hij — dit was eerst in 1525 — tot zijn huwelijk kwam. En Albertus Hardenberg, die in 1540 Leuven verliet, is eerst in 1547 met de Begijn Drusilla van Sissinge getrouwd. In zijn veelbewogen leven, waarin van een „tont à son aise" waarlijk weinig sprake is geweest, was deze geleerde en zachtmoedige theoloog, die zich vooral aan Calvijn verbonden gevoelde, ten laatste superintendent te Emden. Zijn stoffelijk overschot is daar begraven en zijn portret wordt er mede bewaard. Hardenberg leefde van 1510 tot 1574. Zie over hem vooral: Biogr. Woordenb. van Prot. godgeleerden (de Bie en Loosjes) in voce. En ook Herzog's Realencykl. deel 7 en N.N.B.W. I.

177
onroomsche gevoelens officieel heeft moeten prijs l) geven, bleef in zijn hart een over­tuigd Protestant. Te Leuven zich niet langer veilig wetend, begaf hij zich in 1540 naar zijn oude klooster Aduard, waar de abt Johannes Reekamp, die echter open­lijke hervorming vreesde, hem zelfs opdroeg colleges te geven. Onder de invloed van zijn boezemvriend Johannes à Lasco, met wie hij in 1538 van Mainz naar Leuven was gereisd, kwam hij tot zijn volledige breuk met Rome.


Yüklə 1,27 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   9   10   11   12   13   14   15   16   ...   19




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©muhaz.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

gir | qeydiyyatdan keç
    Ana səhifə


yükləyin