Objetivos generales

Partículas

• 
  Uso de partículas modales más comunes para expresar modalidad: nou, toch, maar, even, eens, hoor etc.. (Luister toch even naar mij!). Uso, entonación y ubicación. Intención del hablante y posibles significados: debilitar un imperativo, expresar sorpresa (Je hebt toch wel vakantie?) etc. Su lugar en la oración.
  

Enlaces

Conjunciones y locuciones conjuntivas

• 
  Revision de los enlaces coordinantes, de uso habitual, para relacionar palabras y oraciones (repaso): copulativas (en), disyuntivas (of), adversativas (maar), explicativas (dus), causales (want).
  
• 
  Revisión de los enlaces subordinantes, de uso habitual, para relacionar la frase subordinada con la principal (repaso y ampliación): concesivas (hoewel), causales (omdat), comparativas (als, zoals), completivas (dat, of), condicionales (als), consecutivas (zodat), interrogativas (pronombres y adverbios interrogativos, of) y temporales (als, wanneer, terwijl, nadat, voordat, sinds, toen).
  

• 
  Expresión de la finalidad om te + infinitivo (Ik ga naar school om Engels te leren), zodat (opdat) (Ik spaar zodat ik op vakantie kan gaan).
  
• 
  Expresión de causa mediante omdat (We blijven binnen omdat het nog steeds regent) y want (We blijven binnen want het regent nog steeds).
  

Preposiciones y posposiciones

• 
  Usos generales. Regencias frecuentes. Contracción: ten (ten noorden van).
  
• 
  Preposiciones tras verbos habituales houden van (Hij houdt veel van haar), denken aan (Hij denkt de hele dag aan haar).
  
• 
  Insistencia en los usos frecuentes que generan más dificultad: (over / in een week, met / bij mijn ouders, voor een maand / een maand geleden).
  
• 
  Frases prepositivas de uso habitual (bij ons, naar mij (toe), naar boven, tot morgen, op straat).
  
• 
  Er con preposición (IJsjes? Ik hou ervan).
  

2. DISCURSO
Cohesión

• 
  Mantener el tema: repeticiones Dat kind lust dit niet, dat kind lust dat niet. Dat kind lust helemaal niets!
  

• 
  Recursos de sustitución sencillos con referente claro: elipsis (Ik lees graag romans, maar hij niet), pronombres y adverbios o expresiones con valor anafórico (dit, dat, deze, die, hetzelfde, dezelfde, etc.; Die vind ik goed; Ik woonde toen in Amsterdam); procedimientos léxicos: sinónimos, hiperónimos de vocabulario frecuente (computer > apparaat), a través de uno de los términos que entran en la definición (de politicus; de auteur), mediante nominalización básica (We zijn gisteren van Delft naar Den Haag gefietst / De fietstocht duurde nauwelijks een uur).
  

• 
  Coherencia de la temporalidad verbal en el discurso. Uso de los tiempos verbales adecuados (Ben je gisteren teruggekomen?); Pretérito imperfecto en informes, biografías, narraciones (literarias) etc.
  
• 
  Conectores más frecuentes: conjunciones y adverbios de enlace (Hij vraagt of ik morgen langs kan komen, ..., daarom heb ik je gebeld, daarop zat ik te wachten).
  

Organización

Conversación:

• 
  Marcadores frecuentes para dirigirse a alguien (Pardon, Een momentje alstublieft); empezar a hablar, cooperar (Ja. En toen?); reaccionar e interaccionar (Nee maar! Wat zeg je nu!); implicar al interlocutor (Zeg nu zelf!, Vind je ook niet?); demostrar implicación (Ja natuurlijk! Inderdaad!); tomar la palabra (Nou…); iniciar una explicación (Kijk eens... Moet je (nou toch) horen...); pedir ayuda (Misschien kunt u mij helpen? Ik zoek…); anunciar el final (En ten slotte..., Kortom...).
  
• 
  Tipos de reacciones esperadas en las situaciones e intercambios usuales (“pares adyacentes”): ofrecer – aceptar (Wil je een kopje koffie? Nee dank je. Ja, graag), pedir –conceder, hacer un cumplido (Wat heb je dat goed gedaan / Wat een mooie jas/!)– quitar importancia (Ach, dat valt wel mee; Je vindt het toch niet erg, he? Welnee, natuurlijk niet).
  
• 
  Otros tipos de textos:
  
• 
  Marcadores: de iniciación (Ten eerste, In de eerste plaats.., aan de ene kant, etc.); desarrollo (Dan, daarna, vervolgens, verder, later...); conclusión (Ten slotte...); cambio de tema (Aan de andere kant). Fórmulas de saludo y despedida en cartas formales (Geachte heer Fennema, Geachte heer, mevrouw; Met vriendelijke groeten).
  
• 
  Marcadores frecuentes para añadir información (ook, niet alleen...maar ook, verder, bovendien..., en daarbij...); enumerar (ten eerste, ten tweede, ten derde...); reformular (Ik bedoel..., Ik wil zeggen...); ejemplificar (bijvoorbeeld, met andere woorden, zoals); argumentar (bovendien); rebatir (toch).
  

• 
  Marcadores para contextualizar en el espacio y en el tiempo (Toen, terwijl, daarna, later, binnenkort; In een hotel in het centrum; in de buurt van het station, gisteren om elf uur; vroeger, vorig jaar; toen we nog in Utrecht woonden).
  

• 
  Puntuación y párrafos. Formato de acuerdo con el tipo de texto. Marcas gráficas de clasificación, énfasis, referencias. Entonación y pausas: forma y entonación de preguntas en órdenes (Zet jij/je de fiets even in de garage?↑). Empleo de pausas para enfatizar (Ik vind je idee - heel goed .... ja echt heel goed / - ....(toch) niet zo goed), para introducir un aspecto nuevo o cambiar el tema (Wist je trouwens dat ....?, We moeten niet vergeten .....).
  

Focalización

• 
  Orden de elementos sintácticos: elemento focalizado en primera posición (Die film heb ik al gezien; Jou wilde ik even spreken; Schrijven kan hij nog niet, maar lezen kan hij prima; Niet morgen, maar vandaag begint de cursus).
  
• 
  Entonación: acentuación del elemento focalizado en frases declarativas (We gaan volgende week vrijdag naar Maastricht / We gaan volgende week vrijdag naar Maastricht) y frases interrogativas parciales (Wat heeft Els gedaan?; Wat heeft Els gedaan?; Wat heeft Els gedaan?).
  

Deixis

• 
  Formas de señalamiento en las diferentes situaciones de enunciación (conversación, teléfono, chat, carta, etc.) y en el discurso diferido y relato: uso de los pronombres, demostrativos y expresiones de tiempo y espacio (Dat moeten we direct gaan doen, Ik ben hier net gisteren aangekomen).
  

Cortesía

• 
  Formas de tratamiento de uso frecuente: personas gramaticales, uso de fórmulas, tiempos verbales matizadores: (jij-u, gij,…), (Neemt u me niet kwalijk. Prettig met u kennis te maken).
  

• 
  Tiempos y expresiones para las funciones sociales: Uso de fórmulas, tiempos y modos verbales matizadores: Uso de pretérito imporfecto, zou-zouden e interrogaciones indirectas (Kunt u... Zou u kunnen... Mag ik... Ik wilde u vragen ... Zou ik mogen vragen of...).
  
• 
  Expresiones para las funciones sociales y variedades de registro: dar órdenes, consejos, pedir, corregir, proponer etc. (En nu ruim je onmiddelijk je kamer op!; Schiet op!; Rook niet zo veell!; Je moet / U zou niet zo veel moeten roken; Zou u me het zout even aan kunnen geven? (Misschien) zou het beter zijn als je / u ....; We zouden ... kunnen ...).
  

• 
  Respuestas cooperativas: repetición de partículas, expresiones apropiadas… (ja, ja, natuurlijk, graag, alstublieft, inderdaad, geen probleem, oké, dat klopt. Dat is heel aardig/vriendelijk van je/u.).
  

3. LÉXICO Y SEMÁNTICA
Vocabulario

• 
  Expresiones frecuentes en diferentes situaciones formales e informales para las funciones que se trabajan.
  

• 
  Vocabulario de las situaciones y temas trabajados; variantes (formal – informal) estándar (verzoeken-vragen)
  

• 
  Sintagmas lexicalizados y secuencias esteriotipadas, de uso frecuente. (Ver I. 2) (Tafel dekken, bed opmaken, lang wachten).
  
• 
  Expresiones idiomáticas muy habituales: iets van plan zijn; iets valt mee / tegen; het druk hebben; bekend in de oren klinken, platzak zijn, etc.
  
• 
  Uso sistemático de sinónimos y definiciones de palabras.
  

Formación de palabras

• 
  Formación de palabras por composición: nombre + nombre (zaterdagavond); + -en (kersenboom); + -s (stadsbibliotheek); radical del verbo + nombre (woonboot)
  

• 
  Formación de palabras por derivación: partiendo de verbos con el sufijo -er (bakker, ondernemer), -ing (verrassing), radical del verbo como nombre (begin; val), verbos sustantivados (het eten); partiendo de adjetivos: adjetivo + -heid, -de /-te (domheid, liefde; hoogte); adjetivos (graduados) sustantivados (het beste; iets nieuws); partiendo de nombres, -loos, vrij, vol, rijk (werkloos, alcoholvrij, succesvol, belangrijk).
  

• 
  Prefijos negativos: on- (onmogelijk), in- (informeel).
  
• 
  Diminutivos de uso (meisje, mannetje, ijsje, boompje).
  
• 
  Siglas y abreviaturas de uso frecuente (a.u.b., enz., wc, HBO, EU, NS).
  

Significado

• 
  Campos asociativos de los temas trabajados.
  
• 
  Hiperónimos de vocabulario frecuente (roos – bloem – plant).
  
• 
  Palabras antónimas usuales (stijgen – dalen, meevallen - tegenvallen, binnen - buiten).
  

• 
  Polisemia y doble sentido en palabras de uso frecuente. (de bank, arm, kussen).
  
• 
  Palabras con géneros distintos (het bos / de bos (bloemen); het doek / de doek).
  

• 
  Palabras próximas formalmente que suelen producir dificultad. (vis – vies, jongen - jongens - jongeren, de meesten - meestal, alle - alles, kennen - kunnen (weten)).
  

• 
  Palabras que producen dificultad por ser la misma palabra en español (eenzaam - alleen - maar (solo), nog een/één - een ander (e) (otro)).
  

• 
  Palabras de uso frecuente regional en Los Países Bajos y Flandes (schoon – mooi, kot – studentenkamer, stappen - lopen).
  
• 
  Falsos amigos (discutir – discussiëren) e interferencias léxicas frecuentes: con la LM (elke dag - alle dagen) u otras segundas lenguas, sobre todo del inglés: (willen – will (inglés) so (inglés) - zo).
  

• 
  Definición de palabras. Campos asociativos de los temas trabajados.
  
• 
  Uso del diccionario monolingüe y bilingüe, diccionarios digitales: definiciones del léxico.
  

4. FONOLOGÍA Y ORTOGRAFÍA

• 
  Reconocimiento y producción de los fonemas vocálicos y consonánticos, refuerzo.
  

• 
  Insistencia en los fonemas que presentan mayor dificultad (vocales largas versus cortas: maan-man, eu: Europa, sch: schrijven, el sonido schwa: verlopen).
  
• 
  Pronunciación de dos palabras en una en caso de pronombres atonos ('tis, heeftie).
  
• 
  Insistencia en los procesos propios de la lengua que presentan mayor dificultad.
  
• 
  Correspondencia entre fonemas y letras / signos (ij – ei; au – ou; d-t-dt), repaso.
  
• 
  Diptongos que presentan dificultad (klein, huis, hout, deur).
  
• 
  Estructura de la sílaba y separación silábica (spel-len – spel-len).
  
• 
  Acento de intensidad y reconocimiento de las sílabas tónicas (familie, uitrusten, ontmoeten).
  
• 
  Acento enfático (Wie heeft dat gedaan? Ik / Hoe gaat het met jou? Goed. En met jou?).
  
• 
  Entonación: patrones característicos. Elementos interrogativos (Nietwaar? Toch?), pronombres tónicos (Waar kom jij vandaan?). Er wordt hier thuis vaak over jou gesproken.).
  
• 
  Entonación para las funciones comunicativas trabajadas.
  

• 
  Ortografía cuidada del vocabulario de uso.
  
• 
  Uso de las mayúsculas (Frankrijk, Frans, Fransman, IJ, 's Gravenhage).
  
• 
  Uso de la diéresis: repaso, duplicación o no de la -e (koloniën, kopieën).
  
• 
  Signos auxiliares: acentos (hé, één, café), apóstrofo (taxi’s, paraplu’s, oma's taart Boris’ boek, cd's).
  
• 
  División de palabras al final de línea: según separación silábica.
  

• 
  Abreviaturas más usuales (enz., z.o.z, bijv.).
  

• 
  Puntuación: la coma como marcador de pausas entre palabras y oraciones (Karin, die heb ik lang niet meer gezien, Omdat ik ziek ben, ga ik vandaag niet naar school, De zanger, die volop van zijn succes genoot, gaf honderden handtekeningen.). Insistencia en el empleo indebido de la coma por interferencia de la LM y/o del inglés (Daarom, ik denk (incorrecto).
  

III.3.2.16. POLACO. Nivel intermedio B1

1. 
   GRAMÁTICA.
   

Oración

• 
  Actitud del hablante y modalidades de oración: enunciativa afirmativa y negativa, doble y múltiple negación (Nic nie powiem! On nigdy niczego nie rozumie!); interrogativa con o sin partícula (czy) en estilo directo e indirecto; exclamativas (Kto to wie!); exhortativas (Nie przeszkadzałbyś!); dubitativas con locuciones może, chyba.
  
• 
  Orden de los elementos en la oración.
  
• 
  Concordancia: sujeto – verbo – predicado/atributo. Sujeto expresado en pronombre (Ktoś puka. Nikt nie przyjechał); sujeto gramatical expresado en numeral cardinal (W naszej grupie jest sześć studentek) y genitivo (Brakuje chleba. Nie ma prądu).
  
• 
  Oración coordinada con conjunciones: i, oraz, a, ale, albo, lub, lecz, więc, jednak, mianowicie, natomiast, zaś, zatem.
  
• 
  Oración subordinada de sujeto (kto? Co? – ten, ta, to); de complemento directo (że, co, jak, kiedy); relativa (który, -a, -e; kto? co?); circunstancial de lugar (gdzie, skąd, dokąd, którędy) y tiempo (kiedy); causal (ponieważ, dlatego że), finalidad (żeby, żebym, żebyś, etc.); condicional (jeżeli/jeśli, Gdybym miał czas, pojechałbym na wakacje).
  

Grupos del nombre

- Funciones sintácticas del grupo del nombre: sujeto, complemento directo, indirecto, y circunstancial.

Sustantivo

• 
  Género y número de los sustantivos.
  
• 
  Declinación de los sustantivos en todos los casos en singular y plural. Consolidación del contenido.
  
• 
  Sustantivos femeninos terminados en consonante blanda o funcionalmente blanda (miłość, przyjaźń, twarz).
  
• 
  Declinación en singular y plural de sustantivos neutros en –um (centrum, stypendium, laboratorium).
  
• 
  Flexión irregular en singular y plural de sustantivos (dziecko, dzień, tydzień, człowiek, brat, pieniądz, rząd).
  
• 
  Declinación de sustantivos tipo imię-imiona, zwierzę-zwierzęta.
  
• 
  Declinación de nombres propios masculinos terminados en –y, -i (Jerzy, Antoni) y apellidos en –ski, -cki, -ska, -cka.
  

Adjetivos

• 
  Declinación de los adjetivos en todos los casos en singular y plural. Consolidación del contenido.
  
• 
  Grados del adjetivo: positivo, comparativo, superlativo.
  
• 
  Uso sintáctico de los grados.
  
• 
  Declinación adjetival de sustantivos chory, podróżny.
  

Numerales

• 
  Sintaxis de los numerales cardinales. Revisión.
  
• 
  Declinación de numerales cardinales en genitivo e instrumental.
  
• 
  Uso del numeral indefinido kilku/kilka.
  
• 
  Declinación de numerales ordinales en todos los casos.
  
• 
  Numerales colectivos de uso más frecuente (dwoje, troje, czworo, pięcioro).
  

Pronombres

• 
  Declinación de pronombres personales, demostrativos y posesivos en todos los casos en singular y plural. Consolidación del contenido.
  
• 
  Uso y declinación de pronombres indefinidos (ktoś, coś) en todos los casos.
  
• 
  Declinación de pronombres interrogativos en todos los casos (jaki? jaka? jakie?; który? która? które?; czyj? czyja? czyje?).
  
• 
  Pronombre się, siebie: declinación, función y posición en la oración negativa.
  

Verbos

• 
  Rasgos semántico-gramaticales de los verbos: formas del infinitivo, régimen de los verbos con genitivo, dativo, acusativo, instrumental, locativo (używać komputera, przyglądać się koleżance, oddać książkę, zajmować się domem, płynąć żaglówką, myśleć o urlopie), conjugaciones. Revisión.
  
• 
  Presente de los verbos imperfectivos. Revisión.
  
• 
  Pasado y futuro de los verbos imperfectivos y perfectivos. Revisión y consolidación del contenido.
  
• 
  Aspecto verbal. Ampliación y uso habitual.
  
• 
  Formación y uso de modo imperativo (Zadzwoń do niej jutro! Niech pan spróbuje wina!).
  
• 
  Uso del imperativo después de la negación (Nie pisz czerwonym długopisem!).
  
• 
  Uso de formas de modo condicional para expresar deseo (Chciałbym kupić dobrą książkę), ruego (Czy mogłabyś mu pomóc?), hipótesis (Zrobiłby to lepiej niż ty), orden moderada (Posprzątałbyś w końcu twój pokój!) y oración condicional (Gdybym uczyła się więcej, zdałabym egzamin).
  
• 
  Uso de formas impersonales: można, warto, należy, trzeba, powinno się, wolno. (Warto uprawiać sport).Revisión.
  
• 
  Verbos de movimiento: uso basado en la oposición del significado iść ≠ jechać. Uso de prefijos más frecuentes.
  
• 
  Uso del verbo mieć + infinitvo (Mam ci pomóc?)
  

Adverbio

• 
  Formación y función sintáctica del adverbio (Wyglądasz olśniewająco).
  
• 
  Grados de los adverbios: positivo, comparativo, superlativo.
  
• 
  Uso sintáctico de los grados del adverbio.
  

Enlaces

• 
  Conjunciones coordinantes de uso habitual: copulativas (i, oraz, ani, ni), disyuntivas (albo, lub, czy, bądź), adversativas (natomiast, jednak, a, ale, lecz, zaś), explicativas (czyli, mianowicie), consecutivas (więc, zatem, dlatego).
  
• 
  Conjunciones subordinantes de uso frecuente (kiedy, że, gdzie, dokąd, niż, bo, ponieważ, chociaż, żeby, jeżeli).
  
• 
  Preposiciones con régimen de genitivo, dativo, acusativo, instrumental, locativo.
  

2. 
   DISCURSO.
   

Cohesión

• 
  Mantener el tema: repeticiones intencionadas (Jedziemy w góry pociągiem? – Pociągiem? Może lepiej samochodem), elipsis (Ja zjem kanapkę, a ty bułkę), recursos de sustitución: pronombres, adverbios y otras expresiones con valor anafórico (że, kiedyś, najpierw, w międzyczasie, w ten sposób), por procedimientos léxicos: sinónimos (miły-sympatyczny), hiperónimos de vocabulario frecuente (komputer>sprzęt) a través de uno de los términos que entran en la definición (polityk, prezydent, prezes) o de la nominalización (Przyjechaliśmy o dzisiątej… Przyjazd był…).
  
• 
  Coherencia temporal y aspectual en el discurso.
  
• 
  Conectores más frecuentes: więc, dlatego, żeby, który, jaki, oprócz tego..., po pierwsze... .
  

Organización

Conversación:

• 
  Marcadores frecuentes para dirigirse a alguien (Przepraszam, Proszę,), saludar (Cześć, co słychać? W porządku, a co u ciebie?), empezar a hablar (Słyszałem, że...; Wyobraź sobie,….), apoyar al interlocutor (Naprawdę? I co dalej?), reaccionar (Poważnie!, Nie mów! Niemożliwe! Szkoda!), implicar al interlocutor (A ty, co o tym myślisz?, Co ty na to?), mostrar implicación (Pewnie; Jasne), tomar la palabra (Mogę coś powiedzieć?), iniciar una explicación (Problem polega na tym, że…), interrumpir (Przepraszam, że przerywam; Przepraszam, że się wtrącam…) mostrar duda (chyba, prawdopodobnie), mostrar acuerdo (zgoda, oczywiście), mostrar desacuerdo (Nie, w żadnym wypadku), pedir reformulaciones (chcesz powiedzieć, że…?; Nie wiem, czy dobrze cie zrozumiałem), presentar conclusiones (Krótko mówiąc,...), contradecir en parte (tak, ale…); anunciar el final (To wszystko co chcę powiedzieć, Chciałbym już skończyć tę rozmowę).
  

• 
  Otros tipos de textos.
  
• 
  Marcadores en función del tipo de texto y en el registro (formal/informal, oral/escrito): para empezar (Dawno temu, Drogi/Szanowny…), desarrollo (W związku z…,), cambio de tema (Z drugiej strony…), conclusión (Na koniec…, Mam nadzieję, że…), despedida (Pozdrawiam, Z poważaniem).
  
• 
  Marcadores frecuentes para añadir información (oprócz tego, nawet, przy okazji), contraponer (z jednej strony…, z drugiej strony…), enumerar (Po pierwsze,…; po drugie….), ejemplificar (na przykład…, tak jak…).
  
• 
  Marcadores para contextualizar en el tiempo (wtedy/teraz, w tym samym czasie) y espacio (tutaj, tam).
  
• 
  Puntuación y párrafos. Atención al empleo de los signos de puntuación como marcadores discursivos. Correspondencia entre los párrafos y los temas del discurso.
  
• 
  Formato de acuerdo con el tipo de texto. Marcas gráficas de clasificación, enumeración, énfasis y referencias.
  

Focalización:

• 
  Orden de elementos en la oración para marcar énfasis.
  
• 
  Mecanismos de realce: pronombres personales en su forma larga (ciebie, jego), entonación, uso de signos de puntuación, prefijos (naj-, prze-), expresiones léxicas (Ale auto!).
  

Deixis

• 
  Formas de señalamiento en las diferentes situaciones de enunciación–conversación, teléfono, chat, carta, etc. (tutaj/tam, teraz/wtedy, przedwczoraj/jutro/pojutrze, obecnie, w tamtych czasach, tego dnia, dzień później, etc), y en el discurso diferido y relato: uso de los pronombres, demostrativos y expresiones de tiempo y espacio (Dzisiaj musimy zostać tutaj> Tego dnia musieliśmy zostać tam/w hotelu).
  

Cortesía

• 
  Formas de tratamiento de uso frecuente: fórmulas que indican tratamiento cortés (Pan, Pani Kowal; Panie i Panowie; Państwo); uso de proszę, dziękuję, przepraszam, można? o similares para indicar cortesía o distancia.
  
• 
  Uso de los modos imperativo, condicional y expresiones para las funciones sociales: dar órdenes, pedir, corregir, mostrar desacuerdo, aceptar o denegar, etc.
  

Inferencias

- Sentido implícito en las expresiones y situaciones habituales. Peticiones disfrazadas, indirectas, respuestas demasiado breves (Dzisiaj jest bardzo zimno, nie?; Chcesz pójść ze mną do kina? – Nie).

3. 
   LÉXICO Y SEMÁNTICA.
   

Vocabulario

• 
  Expresiones frecuentes en diferentes situaciones formales e informales para las funciones que se trabajan.
  
• 
  Vocabulario de las situaciones y temas trabajados; variantes (formal – informal) estándar.
  
• 
  Modismos más usados (masz nerwy ze stali, brzydki jak noc, złota rączka, ect).
  
• 
  Sintagmas lexicalizados y secuencias estereotipadas de uso frecuente (partia polityczna).
  
• 
  Expresiones frecuentes en polaco coloquial (Wpadnij do mnie wieczorem!, Dokąd się wybierasz?).
  

Formación de palabras

• 
  Formación de palabras por derivación: valor de los afijos frecuentes.
  
• 
  Sustantivación y adjetivación.
  
• 
  Abreviaturas más frecuentes (itd., itp., m.in., pt., cd. np., br., tzw.).
  
• 
  Familias léxicas.
  

Significado

- Campos asociativos de los temas trabajados.

- Antónimos (dobry-zły, smutny – wesoły).

- Sinónimos (miły – sympatyczny).

- Palabras de significado próximo (otrzymać – dostać).

- Interferencias léxicas de otras lenguas.

4. FONOLOGIA Y ORTOGRAFIA

- Vocales y consonantes: insistencia en los fonemas que presentan mayor dificultad (grupos consonánticos tipo - szcz-, dígrafos – dż, rz-, etc).

- Vocales nasales en textos escritos (ręka – pensja; kąpiel - komputer) y su pronunciación según posición que ocupan dentro de la palabra y en la oración (piję, wzięłam, zwierzę, zdjąć, ciekawą).

- Alternancia vocálica ą:ę en la declinación de sustantivo tipo mąż, urząd, dąb.

- Asimilación de fonemas consonánticos.

- Alternancia consonántica (t:ci, sz:si, k:cy). Revisión.

- Corrección de errores frecuentes de consonantes sordas – sonoras y duras – blandas.

- Uso correcto de mayúsculas en nombres de instituciones, organizaciones, condecoraciones y formas de cortesía (Organizacja Narodów Zjednoczonych, Order Uśmiechu, Prezydent).

- Ortografía de terminaciones –ji, -ii, -i, y vocales ó, u.

- Entonación en las oraciones afirmativas, interrogativas, exclamativas.

- Acento: errores frecuentes. Enclisis (dla nas, po nim, przede mną).

- Separación silábica y normas para pasar una parte de la palabra a otra línea.

- Signos de puntuación: uso correcto de coma, punto, dos puntos, signos de interrogación y exclamación.

III.3.2.17. PORTUGUÉS. Nivel intermedio B1
1. GRAMÁTICA