Mantener el tema: repeticiones Dat kind lust dit niet, dat kind lust dat niet. Dat kind lust helemaal niets!
Recursos de sustitución sencillos con referente claro: elipsis (Ik lees graag romans, maar hij niet), pronombres y adverbios o expresiones con valor anafórico (dit, dat, deze, die, hetzelfde, dezelfde,etc.; Die vind ik goed; Ik woonde toen in Amsterdam); procedimientos léxicos: sinónimos, hiperónimos de vocabulario frecuente (computer > apparaat), a través de uno de los términos que entran en la definición (de politicus; de auteur), mediante nominalización básica (We zijn gisteren van Delft naar Den Haag gefietst / De fietstocht duurde nauwelijks een uur).
Coherencia de la temporalidad verbal en el discurso. Uso de los tiempos verbales adecuados (Ben je gisteren teruggekomen?); Pretérito imperfecto en informes, biografías, narraciones (literarias) etc.
Conectores más frecuentes: conjunciones y adverbios de enlace (Hij vraagt of ik morgen langs kan komen, ..., daarom heb ik je gebeld, daarop zat ik te wachten).
Organización
Conversación:
Marcadores frecuentes para dirigirse a alguien (Pardon,Een momentje alstublieft); empezar a hablar, cooperar (Ja. En toen?); reaccionar e interaccionar (Nee maar! Wat zeg je nu!); implicar al interlocutor (Zeg nu zelf!, Vind je ook niet?); demostrar implicación (Ja natuurlijk! Inderdaad!); tomar la palabra (Nou…); iniciar una explicación (Kijk eens... Moet je (nou toch) horen...); pedir ayuda (Misschien kunt u mij helpen? Ik zoek…); anunciar el final (En ten slotte..., Kortom...).
Tipos de reacciones esperadas en las situaciones e intercambios usuales (“pares adyacentes”): ofrecer – aceptar (Wil je een kopje koffie? Nee dank je. Ja, graag), pedir –conceder, hacer un cumplido (Wat heb je dat goed gedaan / Wat een mooie jas/!)– quitar importancia (Ach, dat valt wel mee; Je vindt het toch niet erg, he? Welnee, natuurlijk niet).
Otros tipos de textos:
Marcadores: de iniciación (Ten eerste, In de eerste plaats.., aan de ene kant, etc.); desarrollo (Dan, daarna, vervolgens, verder, later...); conclusión(Ten slotte...); cambio de tema (Aan de andere kant). Fórmulas de saludo y despedida en cartas formales (Geachte heer Fennema, Geachte heer, mevrouw; Met vriendelijke groeten).
Marcadores frecuentes para añadir información (ook,niet alleen...maar ook, verder, bovendien..., en daarbij...); enumerar (ten eerste, ten tweede, ten derde...); reformular (Ik bedoel..., Ik wil zeggen...); ejemplificar (bijvoorbeeld, met andere woorden, zoals); argumentar (bovendien); rebatir (toch).
Marcadores para contextualizar en el espacio y en el tiempo (Toen, terwijl, daarna, later, binnenkort; In een hotel in het centrum; in de buurt van het station, gisteren om elf uur; vroeger, vorig jaar; toen we nog in Utrecht woonden).
Puntuación y párrafos. Formato de acuerdo con el tipo de texto. Marcas gráficas de clasificación, énfasis, referencias. Entonación y pausas: forma y entonación de preguntas en órdenes (Zet jij/je de fiets even in de garage?↑). Empleo de pausas para enfatizar (Ik vind je idee - heel goed .... ja echt heel goed / - ....(toch) niet zo goed), para introducir un aspecto nuevo o cambiar el tema (Wist je trouwens dat ....?, We moeten niet vergeten .....).
Focalización
Orden de elementos sintácticos: elemento focalizado en primera posición (Die film heb ik al gezien; Jou wilde ik even spreken; Schrijven kan hij nog niet, maar lezen kan hij prima; Niet morgen, maar vandaag begint de cursus).
Entonación: acentuación del elemento focalizado en frases declarativas (We gaan volgende week vrijdag naar Maastricht/ We gaan volgende week vrijdag naar Maastricht) y frases interrogativas parciales (Wat heeft Els gedaan?; Wat heeft Els gedaan?; Wat heeft Els gedaan?).
Deixis
Formas de señalamiento en las diferentes situaciones de enunciación (conversación, teléfono, chat, carta, etc.) y en el discurso diferido y relato: uso de los pronombres, demostrativos y expresiones de tiempo y espacio (Dat moeten we direct gaan doen, Ik ben hier net gisteren aangekomen).
Cortesía
Formas de tratamiento de uso frecuente: personas gramaticales, uso de fórmulas, tiempos verbales matizadores: (jij-u, gij,…), (Neemt u me niet kwalijk. Prettig met u kennis te maken).
Tiempos y expresiones para las funciones sociales: Uso de fórmulas, tiempos y modos verbales matizadores: Uso de pretérito imporfecto, zou-zouden e interrogaciones indirectas (Kunt u... Zou u kunnen... Mag ik... Ik wilde u vragen ... Zou ik mogen vragen of...).
Expresiones para las funciones sociales y variedades de registro: dar órdenes, consejos, pedir, corregir, proponer etc. (En nu ruim je onmiddelijk je kamer op!; Schiet op!; Rook niet zo veell!; Je moet / U zou niet zo veel moeten roken; Zou u me het zout even aan kunnen geven? (Misschien) zou het beter zijn als je / u ....; We zouden ... kunnen ...).
Respuestas cooperativas: repetición de partículas, expresiones apropiadas… (ja, ja, natuurlijk, graag, alstublieft, inderdaad, geen probleem, oké, dat klopt. Dat is heel aardig/vriendelijk van je/u.).