Usos generales. Regencias frecuentes. Contracción: ten (ten noorden van).
Preposiciones tras verbos habituales houden van (Hij houdt veel van haar), denken aan (Hij denkt de hele dag aan haar).
Insistencia en los usos frecuentes que generan más dificultad: (over / in een week, met / bij mijn ouders, voor een maand / een maand geleden).
Frases prepositivas de uso habitual (bij ons, naar mij (toe), naar boven, tot morgen, op straat).
Er con preposición (IJsjes? Ik hou ervan).
2. DISCURSO Cohesión
Mantener el tema: repeticiones Dat kind lust dit niet, dat kind lust dat niet. Dat kind lust helemaal niets!
Recursos de sustitución sencillos con referente claro: elipsis (Ik lees graag romans, maar hij niet), pronombres y adverbios o expresiones con valor anafórico (dit, dat, deze, die, hetzelfde, dezelfde,etc.; Die vind ik goed; Ik woonde toen in Amsterdam); procedimientos léxicos: sinónimos, hiperónimos de vocabulario frecuente (computer > apparaat), a través de uno de los términos que entran en la definición (de politicus; de auteur), mediante nominalización básica (We zijn gisteren van Delft naar Den Haag gefietst / De fietstocht duurde nauwelijks een uur).
Coherencia de la temporalidad verbal en el discurso. Uso de los tiempos verbales adecuados (Ben je gisteren teruggekomen?); Pretérito imperfecto en informes, biografías, narraciones (literarias) etc.
Conectores más frecuentes: conjunciones y adverbios de enlace (Hij vraagt of ik morgen langs kan komen, ..., daarom heb ik je gebeld, daarop zat ik te wachten).
Organización
Conversación:
Marcadores frecuentes para dirigirse a alguien (Pardon, Een momentje alstublieft); empezar a hablar, cooperar (Ja. En toen?); reaccionar e interaccionar (Nee maar! Wat zeg je nu!); implicar al interlocutor (Zeg nu zelf!, Vind je ook niet?); demostrar implicación (Ja natuurlijk! Inderdaad!); tomar la palabra (Nou…); iniciar una explicación (Kijk eens... Moet je (nou toch) horen...); pedir ayuda (Misschien kunt u mij helpen? Ik zoek…); anunciar el final (En ten slotte..., Kortom...).
Tipos de reacciones esperadas en las situaciones e intercambios usuales (“pares adyacentes”): ofrecer – aceptar (Wil je een kopje koffie? Nee dank je. Ja, graag), pedir –conceder, hacer un cumplido (Wat heb je dat goed gedaan / Wat een mooie jas/!)– quitar importancia (Ach, dat valt wel mee; Je vindt het toch niet erg, he? Welnee, natuurlijk niet).
Otros tipos de textos:
Marcadores: de iniciación (Ten eerste, In de eerste plaats.., aan de ene kant, etc.); desarrollo (Dan, daarna, vervolgens, verder, later...); conclusión(Ten slotte...); cambio de tema (Aan de andere kant). Fórmulas de saludo y despedida en cartas formales (Geachte heer Fennema, Geachte heer, mevrouw; Met vriendelijke groeten).
Marcadores frecuentes para añadir información (ook, niet alleen...maar ook, verder, bovendien..., en daarbij...); enumerar (ten eerste, ten tweede, ten derde...); reformular (Ik bedoel..., Ik wil zeggen...); ejemplificar (bijvoorbeeld, met andere woorden, zoals); argumentar (bovendien); rebatir (toch).
Marcadores para contextualizar en el espacio y en el tiempo (Toen, terwijl, daarna, later, binnenkort; In een hotel in het centrum; in de buurt van het station, gisteren om elf uur; vroeger, vorig jaar; toen we nog in Utrecht woonden).
Puntuación y párrafos. Formato de acuerdo con el tipo de texto. Marcas gráficas de clasificación, énfasis, referencias. Entonación y pausas: forma y entonación de preguntas en órdenes (Zet jij/je de fiets even in de garage?↑). Empleo de pausas para enfatizar (Ik vind je idee - heel goed .... ja echt heel goed / - ....(toch) niet zo goed), para introducir un aspecto nuevo o cambiar el tema (Wist je trouwens dat ....?, We moeten niet vergeten .....).
Focalización
Orden de elementos sintácticos: elemento focalizado en primera posición (Die film heb ik al gezien; Jou wilde ik even spreken; Schrijven kan hij nog niet, maar lezen kan hij prima; Niet morgen, maar vandaag begint de cursus).
Entonación: acentuación del elemento focalizado en frases declarativas (We gaan volgende week vrijdag naar Maastricht/ We gaan volgende week vrijdag naar Maastricht) y frases interrogativas parciales (Wat heeft Els gedaan?; Wat heeft Els gedaan?; Wat heeft Els gedaan?).
Deixis
Formas de señalamiento en las diferentes situaciones de enunciación (conversación, teléfono, chat, carta, etc.) y en el discurso diferido y relato: uso de los pronombres, demostrativos y expresiones de tiempo y espacio (Dat moeten we direct gaan doen, Ik ben hier net gisteren aangekomen).
Cortesía
Formas de tratamiento de uso frecuente: personas gramaticales, uso de fórmulas, tiempos verbales matizadores: (jij-u, gij,…), (Neemt u me niet kwalijk. Prettig met u kennis te maken).
Tiempos y expresiones para las funciones sociales: Uso de fórmulas, tiempos y modos verbales matizadores: Uso de pretérito imporfecto, zou-zouden e interrogaciones indirectas (Kunt u... Zou u kunnen... Mag ik... Ik wilde u vragen ... Zou ik mogen vragen of...).
Expresiones para las funciones sociales y variedades de registro: dar órdenes, consejos, pedir, corregir, proponer etc. (En nu ruim je onmiddelijk je kamer op!; Schiet op!; Rook niet zo veell!; Je moet / U zou niet zo veel moeten roken; Zou u me het zout even aan kunnen geven? (Misschien) zou het beter zijn als je / u ....; We zouden ... kunnen ...).
Respuestas cooperativas: repetición de partículas, expresiones apropiadas… (ja, ja, natuurlijk, graag, alstublieft, inderdaad, geen probleem, oké, dat klopt. Dat is heel aardig/vriendelijk van je/u.).