Brownies & Downies, een voorbeeld van een organisatie die mensen met een beperking een kans biedt op werk. Een tijd terug was ik in gesprek met een collega van mijn werk. Ik benoemde de betreffende organisatie. Mijn collega was een van de velen die nog niet op de hoogte was van dit concept. Een gemiste kans, als je het mij vraagt. In eerste instantie zal men vast denken dat bij de Brownies & DownieS mensen met het syndroom van down werken. Dit klopt ook, maar naast mensen met het syndroom van down, werken er ook mensen met een verstandelijke beperking of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt.
Brownies & DownieS heeft als missie om mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt een mogelijkheid te bieden op betaalde arbeid (Guus Peters, 2015). Naar mijn mening, een bijzonder initiatief. De vraag die ik mij stel is alleen of de mensen met een beperking fulltime kunnen meedraaien in de maatschappij. Daarom ben ik verder in de artikelen van Brownies & DownieS gedoken om op zoek te gaan naar een succesverhaal en daar kwam onderstaand voorbeeld naar voren.
Cor Broekema (Guus Peters, 2015).
Van stagiair Brownies & DownieS naar fulltimebaan als productiemedewerker
De 23-jarige Cor Broekema heeft laten zien dat hij kan meedraaien in de arbeidmaatschappij, aldus de vader van Cor. Cor begint als stagiair bij de Brownies & DownieS en werkt nu fulltime als productiemedewerker bij een grote transporthandel organisatie. Het is voor het eerst dat deze organisatie een medewerker in dienst neemt met een licht verstandelijke beperking. De teamleider heeft
aangegeven dat het in het begin even wennen was, maar dat Cor zich prima heeft aangepast. Cor heeft bewezen dat, ondanks zijn beperking, het mogelijk is om fulltime mee te draaien in de maatschappij en hiermee betaalde arbeid verricht.
Brownies & DownieS is een snelgroeiend bedrijf. In 2010 begon Brownies & DownieS met zijn eerste filiaal. In 2015 hadden ze 20 filialen en inmiddels in 2016 zitten ze al op 41 filialen waarvan twee in het buitenland. Brownies & DownieS heeft als streven om in 2020 wereldwijd minstens 70 filialen te hebben. Kortom, een opkomende arbeidsmarkt voor mensen met een beperking!
Als redacteur heb ik op 27 september 2016 een kijkje genomen bij Brownies & DownieS te Groningen. Vol glimlachend komt er een 'ober' naar mij toe en vraagt wat ik wil bestellen. Wanneer ik vraag om de menu kaart komt hij naast mij staan met de menukaart legt het vervolgens op tafel, bukt voorover en neemt samen met mij de menukaart door. Hij wijst alle categorieën aan die er zijn en noemt deze ook op. Ik besluit de carpaccio en cappuccino te bestellen. Binnen vijf minuten komt de ober het met een glimlach brengen en vraagt wat ik aan het doen ben. Leuk die nieuwsgierigheid! Ik, die op dat moment achter mijn laptop zit, geef aan dat ik een artikel aan het schrijven ben over de Brownies & DownieS. Hierdoor kijkt hij grondig naar mijn laptop en roept; 'Leuk, smakelijk eten!’.
Het eten, de gastvrijheid, het enthousiasme en de nieuwsgierigheid van en bij de werknemers. Fantastisch! Naar mijn mening is Brownies & DownieS een stijgend leerbedrijf voor mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt. Ik denk dat de mensheid in de toekomst nog veel zal gaan horen van Brownies & DownieS!
Auteur: Erwin Oukes
Alsof een licht verstandelijk beperking nog niet genoeg is, hallo autisme!
Dagelijks tijdens de pauze hetzelfde rondje lopen, in hetzelfde gebouw naar de wc, met dezelfde persoon een gesprek voeren en altijd afsluiten met hetzelfde grapje. De volgende dag weer hetzelfde rondje, naar de wc in hetzelfde gebouw, maar dan…. Waar is de gesprekspartner, diegene die het afsluitende grapje kent? Even aan tafel zitten kijken of die persoon nog komt. Jas open, jas dicht, een ander die begint te praten, maar nee dit is niet hoe het altijd gaat. Dan maar weer weg. De volgende dagen gaan precies hetzelfde, het rondje verandert niet, het wc-bezoek verandert niet, maar nog steeds is de gesprekspartner met het grapje niet aanwezig. Na twee week afwezigheid is de gesprekspartner weer terug. Hetzelfde rondje, hetzelfde toiletbezoek en dan zonder te vragen waarom de gesprekspartner er niet was, zoals altijd een gesprek met als afsluiting het grapje. Fijn, het vaste patroon is weer terug.
Licht verstandelijk beperkt en autisme
Veel mensen met een licht verstandelijke beperking hebben een tweede diagnose, waarvan autisme een voorbeeld is. Autisme is een stoornis dat ontstaat door een ontwikkelingsstoornis van neurobiologische aard, waardoor de zenuwcellen in de hersenen anders reageren dan bij mensen die geen autisme hebben (Vrij-Mazee, 2012). Ongeveer de helft van de mensen die een vorm van autisme hebben, heeft ook een verstandelijke beperking. Autisme is vaak binnen de eerste twee levensjaren te ontdekken door ontwikkelingskenmerken en is voor een grootdeel erfelijk bepaald (Visser, 2009).
Autisme kan op verschillende manieren tot uiting komen. Werknemers op de werkvloer zullen dit waarschijnlijk herkennen. Het moeilijk om kunnen gaan met een verandering in bijvoorbeeld het dagritme. Dit kan leiden tot druk of agressief gedrag, het niet kunnen inleven in anderen, het moeilijk herkennen van eigen emoties of die van anderen, de clou van een verhaal niet begrijpen, problemen met praten of vast houden aan rituelen (Opkijken, 2016).
De uitingsvormen zijn onder te verdelen in drie verschillende. De in zichzelf gekeerde autist, die wijst contact direct af. Dan de passieve autist, deze zoekt geen contact en
onderneemt weinig. Als derde actieve autist, deze stelt zich actief op, maar slaat vaak de plank mis door te actief mee te doen, waardoor het juist niet goed werkt (Zeevalking, 2000).
Door een of meer van deze uitingen te hebben kan het zijn dat de cliënt zich eenzaam voelt en het idee heeft er niet bij te horen. Terwijl ook deze cliënten behoefte hebben aan vrienden en contacten. Daarom is het belangrijk om cliënten met een licht verstandelijke beperking en autisme te ondersteunen in het maken van contacten, om minder eenzaamheid te ervaren. Om de kans te verkleinen dat cliënten slachtoffer worden van negatieve aandacht, in de vorm van misbruik, loverboys etc. (Opaal, B 2014).
“Look at autism with your heart, your eyes might miss something”
De laatste jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor de dubbele diagnose licht verstandelijk beperkt en autisme. Voor mensen met een licht verstandelijke beperking is autisme na ADHD de meest voorkomende dubbele diagnose.
Een eenduidig aantal procenten wordt niet genoemd, maar het ligt tussen de dertig en veertig procent. Uit een onderzoek van J.L. Matson en M. Schoemaker (2009) kwamen duidelijke verschillen naar voren tussen mensen met een licht verstandelijke beperking en autisme en mensen met alleen autisme. Met name in de verbale en non verbale communicatie, waarbij voornamelijk bij de non verbale communicatie weinig reactie kwam van de mensen met ook een licht verstandelijke beperking. Ook in de vaardigheden van het zelfvoorzienende waren grote verschillen, waarbij de mensen die naast autisme ook een licht verstandelijk beperking hebben een kleinere verbetering toonden van de sociale vaardigheden en vaardigheden uit het dagelijkse leven. Het weigeren van slecht eten en het uitkiezen van eten was een moeilijkere opgave. Door het duidelijke verschil komt naar voren dat de mensen met de dubbele diagnose meer ondersteuning nodig hebben, om meer zelfstandig te worden. Ook zijn deze mensen kwetsbaarder voor bijvoorbeeld angst, stemmingswisselingen, slaapproblemen en tics.
Foto: Mentaal beter.nl
Eigen ervaringen vanuit sport en beweeg activiteiten
Vanuit mijn stage ervaringen zijn mij een aantal dingen opgevallen, waarbij duidelijk werd dat naast de licht verstandelijke beperking ook een vorm van autisme aanwezig was. Ik heb met een aantal groepen mee gedraaid in de gymzaal tijdens sport en beweegactiviteiten. Het autisme uitte zich op verschillende manieren.
Een cliënt had een vast patroon vanaf binnenkomst. Eerst naar de live fietsen (fietsen met een beeldscherm die een omgeving toont), om vervolgens na een kwartier fietsen terug te gaan naar de gymzaal om op de bank te gaan zitten wachten tot dat het tijd was om wat te gaan drinken. Elke week was dit hetzelfde, tenzij je haar een andere activiteit aanbood. Echter zei de cliënt niet meteen ja, maar moest eerst duidelijk zijn wat er werd verwacht. Om vervolgens te kunnen aangeven om wel of niet mee te doen. De drempel die de cliënt over moet om mee te doen, aan iets “nieuws”, probeerde ik zo klein mogelijk te houden door simpele activiteiten aan te bieden als kegelen of bal
overgooien. Vaak lukte het daardoor om de cliënt een andere activiteit te laten doen.
Een ander voorbeeld was een cliënt die altijd meedeed met het gooi onderdeel, het kegelen, blik gooien of basketballen. Al deze activiteiten worden met ballen gedaan, echter gaat de bal niet altijd de goede kant op. Hierdoor rolde de bal regelmatig de zaal in, waardoor de cliënt altijd de bal ging pakken en teruglegden in de bak van de ballen om vervolgens weer te gaan zitten en te wachten op de beurt.
Een laatste voorbeeld van twee cliënten tijdens het drinken na de activiteit. Hierbij was een cliënt die altijd erg ongeduldig was bij het krijgen van koffie en dronk de hete koffie het liefst in een keer op. De reden hiervoor was dat de cliënt altijd een sigaret mocht roken nadat de koffie op was. Hierdoor moest er goed op gelet worden dat de cliënt rustig dronk en niet de te hete koffie op dronk. Bij de tweede cliënt kon je goed merken dat deze ook autisme had, aangezien de cliënt altijd contact met je wilde maken, maar moeite had om met je te praten. Wanneer de cliënt iets vertelde en ik er wat over vroeg, was het moeilijk om te antwoorden en begon de cliënt met een ander verhaal. Of ze ging verder met het verhaal waar de cliënt mee bezig was. Echter een gezamenlijk gesprek was niet mogelijk.
.
“Gebruiksaanwijzing”
Om mensen met de dubbele diagnose lichtverstandelijke beperkt en autisme goed te begeleiden, is ritme en stabiliteit belangrijk. Hierdoor zullen de cliënten zich het fijnst voelen en minderweerstand en vervelend gedrag vertonen. Per cliënt zal het verschillende zijn hoe er mee om te gaan, daarom is het belangrijk om de “gebruiksaanwijzing” van een cliënt te leren lezen om de juiste begeleiding te bieden (Opaal, B 2014).
Auteur: Yvonne Ten Voorde
Ze pakken mijn kind af!
Een kinderwens bij mensen met een licht verstandelijke beperking. In de maatschappij bestaan er verschillende meningen over ouderschap van mensen met een licht verstandelijke beperking. Aan de ene kant zouden de licht verstandelijk beperkte ouders geen kinderen moeten krijgen vanwege onder andere de eventuele ontwikkelingsschade van het toekomstige kind. Aan de andere kant neemt men hierbij hen het zelfbeschikkingsrecht af om een gezin te stichten. Het is een onderwerp dat regelmatig aan bod komt in de media. Maar wat is nu precies het probleem? Wat zeggen de wet en de beroepscode eigenlijk? Stel dat er een bewuste kinderwens bestaat, wat betekent dit dan voor de ouders, het kind en hoe kan de hulpverlener hier het beste mee omgaan? Dit zal in het artikel duidelijk worden.
Baby Hendrikus
Baby Hendrikus, misschien heeft u er al wel iets over gehoord. Een jongetje die in 2008 voor de geboorte onder toezicht is gesteld en een dag na zijn geboorte in een pleeggezin is geplaatst. Dit tegen de zin in van zijn licht verstandelijk beperkte ouders. Jeugdzorg heeft aangegeven dat een van de redenen is, dat beide ouders een laag intelligentiequotiënt hebben en dat ze daarom de zorg voor Hendrikus niet kunnen garanderen. Toch willen ze een kans krijgen om voor Hendrikus te zorgen (Mat, 2008).
Net zoals de ouders van baby Hendrikus zijn er talloze andere ouders met een licht verstandelijke beperking die een kinderwens hebben. Echter heeft onderzoek aangetoond dat er een hoge kans is dat lvb-ouders de zorg niet kunnen garanderen, wat ontwikkelingschade van het kind als gevolg
kan hebben. Bij ontwikkelingsschade wordt gedacht aan bijvoorbeeld verwaarlozing, huiselijk geweld of kindermishandeling. Uit het onderzoek is gebleken dat maar een derde van de ouderschappen met een licht verstandelijke beperking volgens JSO (z.j.)
als 'goed genoeg' kan worden beschouwd, met of zonder hulpverlening.
Verplichte anticonceptie
De wethouder van Rotterdam heeft recent in de media een wetvoorstel gedaan wat mogelijk ook betrekking heeft op de kinderwens van mensen met een licht verstandelijke beperking. De wethouder wil graag verplichte anticonceptie bij onbekwame ouders. Jaarlijks worden er naar schatting tweehonderdvijftig kinderen geboren die al in de baarmoeder onder toezicht worden gesteld (NOS, 2016). Maar hoe zit dat eigenlijk? Mogen mensen met een licht verstandelijk beperking volgens de wet wel kinderen krijgen? Ja, is het antwoord. Ieder lvb-ouder heeft volgens de Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (2016) het recht op zelfbeschikking. Daarmee wordt aangegeven dat ze ook het recht hebben om een gezin te stichten.
Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld verplichte anticonceptie in te stellen ter voorkoming van schade aan een eventueel toekomstig kind (Nederlandse Grondwet, 2008). De Wethouder van Rotterdam probeert daar nu iets in te veranderen.
Mogelijk missende
opvoedingsvaardigheden
Ondanks dat elke LVB-ouder graag het beste wil voor zijn of haar kind lukt het niet altijd om het kind te bieden wat het nodig heeft. Een aantal voorbeelden van opvoedingsvaardigheden waar een lvb-ouder moeite mee kan hebben zijn;
-
Het missen van de vaardigheid om de opvoedingsstijl aan te passen aan de behoeften van het kind.
Een lvb-ouder houdt zich vaker vast aan aangeleerde denkpatronen en opvoedingsvaardigheden. Een puber kan hier lastiger mee omgaan, omdat een puber meer flexibeler wil zijn.
-
Een beperkter inlevingsvermogen waardoor de lvb-ouder moeilijk kan inschatten wat kinderen al wel of niet aankunnen. Hierbij kan men denken aan bijvoorbeeld het bespreken van situaties die zwaar zijn voor een kind; denk hierbij aan relatieproblemen.
-
Niet goed de ouderpositie in kunnen nemen. Hiermee wordt bedoeld dat enkele lvb-ouders zich nog gedragen als kinderen. Dan denken de ouders bijvoorbeeld dat een baby of kleuter huilt om hen te pesten.
-
Zichzelf overschatten of
onderschatten. Hierbij speelt de hulpverlener een rol. Een lvb-ouder kan zich afhankelijk of onafhankelijk opstellen. Dit heeft al resultaat dat een lvb-ouder alle hulp accepteert, afhankelijk zijn of geen hulp willen aanvaarden, omdat ze denken dat ze dat allemaal zelf aankunnen (onafhankelijk).
-
Stress. Door een kind te krijgen kan het zijn dat een lvb-ouder eerder in de stress raakt. Dit komt omdat ze sneller situaties moeilijker kunnen overzien, omdat ze nog een kind hebben. Als een lvb-ouder veel stress ervaart dan resulteert de opvoedingsstijl meer in een vijandige positie in plaats van warmte en responsiviteit (JSO, z.j.).
Het onderzoek van het Nederlands JeugdInstituut (2015) heeft aangegeven dat de opvoeding van kinderen van lvb-ouders vaak in de praktijk problemen opleveren. De kinderen van de lvb-ouders hebben vaak ook een verstandelijke beperking en/of een vertraagde ontwikkeling. Hierdoor is de kans groter dat zij ook afglijden naar een lager opleidingsniveau. Kinderen met een meer gemiddeld intelligentiequotiënt lopen kans op parentificatie, dit houdt in dat ze een ouderrol innemen. Het onderzoek van het JSO (z.j.) komt overeen met het onderzoek van het Nederlands JeugdInstituut (2015). Beide geven in hun onderzoek aan dat de kans groter is bij lvb-ouders, dat er mishandeling, verwaarlozing en uithuisplaatsing plaatsvindt.
Beschermende factoren; hulpverleners en sociaal netwerk
Volgens Joha (2004) krijgen veel lvb-ouders met kinderen ondersteuning van hulpverleners en het sociaal netwerk waarover de LVB-ouders beschikken, een beschermende factor. De hulpverleners kunnen ondersteuning of hulp bieden aan de lvb-ouders op verschillende gebieden namelijk;
-
De opvoedingskwaliteiten aanvullen;
-
Hulp bieden bij de administratie, schulden, boodschappen, huishouden enzovoort.
-
De hulpverleners kunnen een aantal dagen in de week mee doen met het ‘dagelijks leven’. Zo kunnen ze mee helpen koken, gezamenlijk eten en praten, samen activiteiten ondernemen of ze praktische zaken uitzoeken voor de lvb-ouders.
-
Helpen met het ontwikkelen of het versterken van het netwerk.
Mocht een lvb-ouder een kinderwens hebben, dan is het belangrijk dat de hulpverlener, mocht die aanwezig zijn, aandacht geeft aan het sociale netwerk van de ouders met licht verstandelijke beperking. Door het sociale netwerk te versterken verlicht je ook de daadkracht van de lvb-ouder. Zo wordt er voorkomen dat de ouders in een sociaal isolement terecht komen. Grootouders en andere familieleden ondersteunen de ouders met lvb het vaakst (Joha, 2004).
Wat zegt de beroepscode?
Een hulpverlener mag volgens artikel 1.4 van de beroepscode geen onrechtvaardig onderscheid maken op basis van handicap of levensovertuiging (NVMW, 2013). Dat wil zeggen dat de hulpverlener de lvb-ouder moet respecteren op basis van hoe de lvb-ouder binnen de grenzen van de wet, zijn of haar leven vorm geeft. Dus mocht een lvb-ouder een kinderwens hebben, dan zal de hulpverlener dit moeten respecteren. Wel is het zo dat een hulpverlener alert moet blijven op eventuele kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Dit staat vermeld in artikel 2.17. Wanneer een hulpverlener dit vermoeden heeft en blijft houden dan kan de hulpverlener dit melden bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of aan het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG). Hiervoor hoeft de hulpverlener geen toestemming van een lvb-ouder of een wettelijk vertegenwoordiger te hebben.
Ervaringen van kinderen met lvb-ouders
Goderie, Steketee & Plemper (2005) zijn opzoek geweest naar ervaringsverhalen van volwassen kinderen met ouders met een verstandelijke beperking. De meeste ervaringen bleken negatief te zijn. Het positiefste verhaal komt nu naar voren, maar ook daar merk ik enige onderscheid met een normale opvoeding;
'Ik zie mijn moeder als een soort van zus'
- Rosetta Oelen
De moeder van Rosetta is verstandelijk beperkt en was niet in staat om alleen voor haar dochter te zorgen. Rosetta is opgevoed door haar grootouders. Rosetta heeft aangegeven dat ze haar moeder wel 'mama' noemde, maar haar toch meer als een zus heeft gezien. Ze belt wekelijks met haar moeder, maar 'een echte gesprek zit er niet in'. Rosetta zorgt nu voor haar moeder, want zij is de curator en regelt alles voor haar. Rosetta geeft aan dat ze haar eigen situatie nooit als een grote last heeft ervaren, ze is liefdevol opgevoed en heeft zich nooit geschaamd voor haar moeder. Rosetta heeft aangegeven dat ze het liever wel anders zag, maar ze accepteerde de situatie. Ze vertelt dat ze niet vindt dat mensen met een verstandelijke beperking geen kinderen kunnen opvoeden. Het is belangrijk wat het niveau van de beperking is en wat voor ondersteuning ze krijgt van bijvoorbeeld familie of hulpverleners die de zorg eventueel op zich wil nemen. Het is volgens Rosetta belangrijk dat het kind ergens naar toe kan met zijn of haar problemen en in dit geval kon ze dat bij haar grootouders.
Frieda daarentegen is een tegenstander van het kinderen krijgen als ouders een verstandelijke beperking hebben. Frieda is een vrouw rond de dertig jaar en zij is opgevoed door twee zwakbegaafde ouders met een intelligentiequotiënt rond de zeventig. Frieda heeft zich continu onveilig gevoeld, want haar vader sloeg haar uit onmacht en daarbij had ze een moeder die veel schold en nooit aandacht had voor haar kinderen. Frieda heeft de zorg voor haar zusje overgenomen toen ze negen was, het ging niet meer thuis. Frieda haar zus gaat nog wel langs haar ouders maar het is beter dat Frieda voor haar zorgt, dit hebben de ouders geaccepteerd. Dit is een voorbeeld van parentificatie. Rotterdam wil nu een wet invoeren waarbij anticonceptie bij moeders die niet in staat zijn om voor hun kind te zorgen, verplicht wordt. Heftig, als je het mij vraagt, ethisch gezien zou je aan de ene kant de schade kunnen beperken aan een toekomst kind, aan de andere kant neem je iemand zijn of haar zelfbeschikkingsrecht af. Frieda heeft in ieder geval aangegeven dat ze een voorstander is. Ze gaf aan dat we tegen incapabele toekomstige moeders moeten zeggen dat het nemen van kinderen niet verstandig is, omdat het te zwaar en te heftig is (Goede, 2016).
In het artikel van Goderie, Steketee & Plemper (2005) zijn nog drie andere ervaringsverhalen met een zeer negatieve lading. Brigitte, zesendertig jaar, zit al twaalf jaar in therapie door jeugdproblemen. Angela, achtentwintig jaar, heeft aangegeven dat ze een jeugd heeft gehad uit de hel en ze gaf aan dat het een wonder was dat ze nog leeft. Richard, zestien jaar, heeft aangegeven dat hij vindt dat zijn moeder nooit kinderen had moeten krijgen.
Toch nog goed nieuws voor de ouders van Baby Hendrikus..
De kinderrechter heeft in april 2009 laten weten dat baby Hendrikus weer thuis mag wonen. Daarbij krijgen ze hulp van buurtbewoners, hulpverleners en familie. Dus van een sociaal isolement is er geen sprake. Hans Reinders, hoogleraar ethiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam trok de conclusie dat de hoogte van de intelligentiequotiënt uiteindelijk de enige reden was om Hendrikus uit huis te plaatsen (Mat, 2009).
Samenvattend
Het is en blijf een lastig dilemma of ze nu wel of geen kinderwens mogen hebben. Lvb-ouders mogen volgens de wet wel een gezin stichten, maar wanneer er vermoeden is van huiselijk geweld, verwaarlozing of kindermishandeling zal er onderzoek naar gedaan worden. Dit kan eventueel resulteren in een uithuisplaatsing. Om de ouders met een licht verstandelijke beperking zo goed mogelijk te ondersteunen is het belangrijk dat de hulpverlening aandacht geeft aan het sociaal netwerk om op deze manier de daadkracht van ouders te verlichten.
In ervaringsverhalen van kinderen met ouders met een beperking zien we echter veel negatieve verhalen terug. Zelf ben ik van mening dat wanneer ouders met een verstandelijke beperken de opvoedingsvaardigheden beheersen en daarbij een sterk netwerk beheren, zoals baby Hendrikus, dat zij wel kinderen mogen krijgen. Wel raad ik aan om hulpverleners in te schakelen die toezicht kunnen houden op het toekomstig kind.
Auteur: Erwin Oukes
Uit de praktijk..
In dit artikel zullen er drie onderdelen worden besproken met betrekking tot LVB en leefstijl. Als eerste wordt er een kijkje genomen in de organisatie NOVO Avondsterlaan. Er wordt een interview gehouden met de teamcoördinator van NOVO Avondsterlaan. Uit dit interview komt naar voren wat de organisatie kan bieden met betrekking tot gezonde leefstijl voor de LVB’ers. Vervolgens wordt de cliënt in het kader gebracht. Hoe denkt een cliënt genaamd M.E. over haar eigen leefstijl? Tot slot wordt er aan een professional in het werkveld gevraagd hoe zij de leefstijl van de LVB’ers probeert te stimuleren.
Om te beginnen met dit artikel moest de redacteur eerst een organisatie kiezen waar hij zich in zou gaan verdiepen. De redacteur heeft gekozen voor de organisatie NOVO met als instelling: Avondsterlaan. NOVO Avondsterlaan is een behandellocatie waar jongeren met een licht verstandelijke beperking tijdelijk verblijven. De jongeren worden begeleidt naar een zo goed mogelijke deelname aan de maatschappij. Ze richten zich op onderwijs, de leefgroep en aanvullende behandelingen in afstemming met de ouders. De jongeren van de NOVO Avondsterlaan zijn belemmerd in hun ontwikkeling en naast een verstandelijke beperking hebben ze ook een psychiatrische, gedrags en/of leerprobleem. Het gaat bijvoorbeeld om jongeren met hechtingsproblematiek, problemen in de impulsregulatie, emotieregulatie-problematiek, ontwikkelingsstoornissen als ADHD en lichte vormen autisme. De woon- en leefsituatie is omgeven door water en groen. Ieder jongere heeft een ruime kamer met een eigen douche, wasbak en toilet. Elke groep heeft een activiteitenruimte en een beschutte tuin (NOVO, z.j.).
De organisatie in beeld
In de missie en visie van NOVO komt naar voren dat NOVO vindt dat eigenwaarde de basis voor geluk vormt. Dus zelf zeggenschap hebben over het eigen leven en de waardering voor wie ze zijn vormen daarbij belangrijke bouwstenen. Het is belangrijk dat de cliënten een bijdrage leveren aan de maatschappij (NOVO, z.j.). Maar als de jongeren van de NOVO zelf zeggenschap hebben over hun eigen leven, kunnen ze dan wel de juiste keuzes maken om zich te houden aan een gezonde leefstijl? Wat doet NOVO over het algemeen om de voeding en beweging voor jongeren met een LVB te bevorderen en hoe werkt NOVO Avondsterlaan met een gezonde leefstijl?
NOVO (z.j.) heeft met het Rijksuniversiteit te Groningen afdeling Faculteit Bewegingswetenschappen een programma ontwikkeld dat betrekking heeft op de voeding en beweging van de jongeren. Het programma wordt inmiddels op meerdere locaties aangeboden. De jongeren kunnen hier kennis opdoen over een gezonde lijfstijl, gezonder leren eten en drinken, gezonder bewegen en leren om gewichtscontrole te behouden of af te vallen. NOVO heeft aangegeven dat uit onderzoek en ervaring is gebleken dat veel mensen met een LVB te weinig bewegen in tegenstelling tot wat ze binnenkrijgen qua calorieën via voeding. NOVO geeft aan dat meer dan 60 procent van de mensen met een LVB overgewicht heeft. Mensen met een LVB zijn erg afhankelijk van het aanbod in hun leefstijl. Dit geldt voor aanbod in voeding, maar ook in beweging. Daarom heeft NOVO ook een aanbod/programma ontwikkeld voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Tijdens deze programma zijn er 4 punten waar op gefocust wordt;
-
Cursus gezonde voeding
-
Advies gezond bewegen
-
Fitnesslessen
-
Testmomenten
Bij de cursus gezonde voeding wordt er gepraat over wat precies gezonde voeding is. Bij het Advies gezond bewegen wordt er aan de hand van een vragenlijst informatie gegeven over de kandidaat zijn of haar bewegingspatroon. De fitnesslessen worden in groepslessen vormgegeven en leren ze om op hun eigen niveau matig tot intensief te trainen. Tot slot worden er bij de testmomenten haalbare resultaten besproken. Deze testmomenten werken vaak motiverend voor de kandidaten.
NOVO Avondsterlaan
Nu we het hebben gehad over wat de algemene NOVO doet voor het bevorderen van de leefstijl bij mensen met LVB. Wordt er nu een blik geworpen op de NOVO Avondsterlaan. Hiervoor heeft er op dinsdag 25 oktober een interview plaatsgevonden met Trea Renkema. Trea is de teamcoördinator bij de Avondsterlaan. De hoofdvraag luidde: ‘Hoe probeert de NOVO Avondsterlaan de beweging en de gezonde voeding te stimuleren?’.
Voeding
Trea gaf in het interview aan dat er in het verleden een heel project is geweest over een gezond leefstijl. In het project werd uitgelegd door de aandacht functionarissen wat precies gezonde voeding is. Trea gaf aan dat de jongeren van De Avondsterlaan net zo als elke puber wel van Mac Donalds houdt. Sommige jongeren gaan, indien ze eigen geld hebben, ook wel eens naar de supermarkt en halen dan bijvoorbeeld chips of snoep op. Zij kunnen en mogen dit zelf bepalen, want de begeleiders kunnen dat niet verbieden. De begeleiders hebben uiteindelijk niet altijd zicht op wat de jongeren wel en niet consumeren. Wel kunnen de begeleiders de jongeren aansporen op gezonde voeding. De kunst volgens Trea is om vaak in gesprek te gaan over gezonde voeding. Zo kan de begeleiders hen aansporen om bijvoorbeeld fruit te pakken of te kopen.
Beweging
De aandacht functionarissen van de Avondsterlaan hebben ongeveer twee maand geleden een sportschoolabonnement aangeschaft om zo de jongeren te stimuleren tot een bewegingssport. Echter in de praktijk blijft dit lastig. De jongeren vinden het lastig om zelfstandig naar de sportschool te gaan. De jongeren gaan wel vaker mee, wanneer er een begeleider mee gaat. Helaas is vaak niet mogelijk, omdat er niet alle jongeren mee gaan en er wel begeleiding op de groep aanwezig dient te zijn. De jongeren vinden het hoogstwaarschijnlijk te spannend of te eng om zelfstandig heen te gaan, aldus Trea. In de toekomst ziet Trea graag dat de begeleiders standaard op een vaste dag sportkleren meenemen, zodat er gesport kan worden. De sport op zich maakt niks uit, het kan van hardlopen, voetballen tot aan zwemmen of sportschool zijn.
Verschil met een ander organisatie
Trea heeft voor de NOVO Avondsterlaan ook een aantal jaar bij 's Heeren Loo gewerkt. Daar waren ze wat verder met gezond bewegen, gaf Trea aan. Bij het 's Heeren Loo hadden ze een sportzaal en een zwembad in het gebouw geïntegreerd. De bewegingstherapeuten, die vast in dienst waren, hielden daar zicht op. Er was op een vaste dag in de week een gelegenheid dat de cliënten daar konden gaan zwemmen. Dit was onder het mom van gezond bewegen en gezonde leefstijl. Het zwemmen was een activiteit, maar ook een zinvolle dag invulling. Er waren daarbij meerdere cliënten aanwezig en zo versterkte ze elkaars sociale netwerk.
Naast het zwemmen en sporten werd er elke woensdagavond een wandelavond georganiseerd. Cliënten konden zich opgeven en indien er genoeg animo was, konden ze gaan wandelen. Op de zondag was er een mogelijkheid om een side by side fiets te lenen, zodat de cliënten konden fietsen met eventuele bewegingstherapeuten of vrijwilligers.
Het verschil tussen 's Heeren Loo en de NOVO Avondsterlaan is dat je bij de 's Heeren Loo verschillende bewegingstherapeuten in dienst hebt en daarbij een zwembad en een sportzaal is geïntegreerd. Jongeren hoeven dus niet zelfstandig er heen, maar kunnen ook met bewegingstherapeuten en vrijwilligers komen. Hierdoor is de stap makkelijker, dan dat je zelfstandig heen gaat. Helaas zijn er geen bewegingstherapeuten op de Avondsterlaan aanwezig.
Bij het 's Heeren Loo zijn er tevens ook veel vrijwilligers die graag willen helpen. Bij de Avondsterlaan hebben we dat niet. Bij de NOVO Avondsterlaan moet men veel meer denken aan wat heeft de omgeving en wat heeft de buurt. Wanneer de redacteur vraagt wat de omgeving en de buurt kan bieden geeft Trea aan dat de samenwerking met de buurt niet zo goed verloopt. De buurt heeft soms geluidsoverlast van de Avondsterlaan. Tot slot wil Trea in de toekomst kijken of mogelijke enkele buurtcentra wat kan betekenen voor de jongeren.
De LVB-cliënt in beeld
Beweging
De redacteur is op onderzoek uitgegaan bij een woongroep van de NOVO Avondsterlaan en heeft daar een gesprek gehad met M.E. over haar leefstijl. M.E. is 17 jaar oud en woont ruim 7 jaar in deze instelling. Zij woont van alle jongeren het langst, gaf ze trots aan. In het gesprek kwam naar voren wat M.E. zoal dagelijks deed naast school; M.E. gaf aan dat ze vaak televisie of een film keek. Daarbij vind ze het leuk om muziek te luisteren op de computer. Sinds kort heeft ze ook een maatjesproject lopen bij Humanitas. Bij het maatjesproject komt in een vaste vrijwilligster wekelijks langs om iets met M.E. te ondernemen. Ze hebben een budget van €20,- per maand wat ze kunnen besteden. Ze gaf aan dat ze deze week voor het eerst had gezwommen. M.E. vindt zwemmen leuk, maar niet als sport. M.E. heeft nog nooit gesport, maar wil in de toekomst wel voetballen. Hiervoor wil ze eerst nog wat afvallen. Ze vertelde trots dat ze vijf kilo was afgevallen en nu 95 kilo weegt. Wanneer de redacteur vraagt hoe ze dat heeft behaald, geeft ze aan dat ze sinds september heel ver moet fietsen naar school. Ze volgt sinds september een nieuwe opleiding op een reguliere school. Voorheen hoefde ze vijf minuten te fietsen en nu moet ze 25 minuten fietsen.
Voeding
M.E. eet alleen gezonde voeding als ze er zin in heeft. Er is op haar groep altijd een volle fruitschaal aanwezig, waar de jongeren gebruik van kunnen maken. Zij eet één a twee keer in de week fruit. De begeleiders maken dagelijks een gevarieerde avondmaaltijd, echter in het weekend mag er een keer een vette hap worden gegeten, aldus M.E..
M.E. heeft ook één kook-dag in week, namelijk de woensdag. Ze mag dan zelf bepalen wat ze kookt, het mag dan geen vette hap zijn. Wanneer de redacteur vraagt naar ongezonde voeding begint M.E. hardop te lachen. Ze geeft aan veel patat en chips te eten. Daarbij schept ze ook veel eten op en heeft ze daarom een leerdoel gemaakt met de begeleiding, omdat ze wil afvallen. Haar leerdoel is dat ze eenmalig mag opscheppen. Tot slot vroeg de redacteur wat de NOVO Avondsterlaan allemaal aan heeft geboden om gezond te leven en/of voor het afvallen. Hierop gaf ze een aantal voorbeeld: De begeleiders attendeerden op het eenmalig opscheppen tijdens het avondeten, de begeleiders bieden haar dagelijks fruit aan, soms maakt ze een korte wandeling met begeleiders en ook is er een sportschoolabonnement beschikbaar, maar daar maakt zij geen gebruik van op dit moment.
Volgens de Inspectie voor de Gezondheidzorg (2012) leven jongeren met een licht verstandelijke beperking vaker ongezonder dan mensen zonder beperkingen. Daardoor is de kans groter dat jongeren met een licht verstandelijke beperking overgewicht of obisitas krijgen. Veel mensen met een LVB wonen vaker zelfstandig en mogen daarbij zelf bepalen wat voor boodschappen ze in huis halen en wat ze gaan koken (Centrum voor Consultatie en expertise, z.j.).
De professional uit het LVB-werkveld in beeld
Voeding
Hoe draagt een begeleider een gezonde leefstijl uit in het LVB-werkveld? Dat was de vraag die de redacteur stelde aan Angela Meijer. Angela is een persoonlijk begeleider van twee jongeren op de NOVO Avondsterlaan. Angela gaf aan dat ze de jongeren dagelijks aanspreekt op het teveel eten (hierbij vertelde ze over de leerdoel van M.E.), maar ook spreekt ze jongeren aan op het te weinig eten. Angela merkt dat het op de groep vaak voorkomt dat jongeren niet ontbijten. Dit is volgens Angela wel belangrijk!
Beweging
Bij beweging merkt Angela dat het erg lastig is om de jongeren te stimuleren. De jongeren doen regelmatig een beroep op de groepsauto als ze bijvoorbeeld naar een afspraak moeten. Wanneer de begeleiding dan bijvoorbeeld aangeeft om met de fiets te gaan geven de jongeren tegengas en willen ze niet meer naar de afspraak. In meeste gevallen zijn de afspraken relevant voor bij hun behandeling en dus wordt er besloten om alsnog met de auto heen te gaan. Angela vindt dat de groepsauto afgeschaft moet worden, mits het geen dringende situatie is. Voor nu is het soms mogelijk om te wandelen naar de winkel met een jongere. Zo was een begeleider laatst met M.E. naar de winkel, om een taart met haar op te halen. M.E. was bij terugkomst erg prikkelbaar en was tijdens de wandeling al snel buitenadem. De conditie is dusdanig slecht, dat een kleine wandeling er niet meer inzit en dit vindt Angela jammer. Ze hoopt dat in de toekomst steeds meer een beroep wordt gedaan op de fiets of wandelend.
Organisatie
Angela gaf aan dat er sinds kort is besloten om geen suikerranja meer te kopen. Ranja wordt door de jongeren veel gedronken. Om te voorkomen dat ze teveel suikers binnenkrijgen heeft het de groep waar Angela nu op werkt besloten om suikervrije ranja te kopen. Ook is er al een lange tijd besloten dat er tijdens de groepsmomenten biscuitjes worden gegeten in plaats van calorievolle koeken. In het weekend mogen deze calorievolle koeken wel geconsumeerd worden. Angela vindt dat het aanbieden van gezonde voeding wel goed verloopt. Er staat altijd een volle fruitschaal op de groep waar de jongeren van mogen eten. Ook met betrekking tot het avondeten wordt er veel gevarieerd en ik het weekend mogen ze bijvoorbeeld één dag patat of pannenkoeken. Wanneer de redacteur vraagt naar de leefstijl van de jongeren geeft ze aan dat, dat beter kan. De jongeren moeten volgens Angela veel meer bewegen. Momenteel is het enige beweging dat ze krijgen is op de fiets naar school gaan. Daarnaast beoefenen de meeste jongeren geen sport. In de toekomst geeft Angela aan, dat zowel de bewegingspatroon als het eetpatroon moet worden verbeterd. Angela ziet net zoals Trea het liefst dat er één vaste dag in de week gepland wordt dat het eigenlijk verplicht is om te sporten. Hoewel ze deze verplichting niet kunnen realiseren zal het eerder aangeboden worden.
Afsluitend
De redacteur ziet veel vooruitgang op basis van gezond bewegen. Uit de interviews blijkt dat de teamcoördinator en een begeleider al goed op één lijn liggen met betrekking tot een vaste dag in de week sporten. Echter dient dit nog wel uitgevoerd te worden. Op basis van de voeding doen de begeleiders al beroep op de jongeren. De begeleiders stimuleren de jongeren om fruit te eten en gezond eten te kopen. Ook M.E. heeft laten weten te willen afvallen, hierop moeten de begeleiders actief handelen en waarmogelijk stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat ze afvalt. In de toekomst ziet de redacteur zeker een verbetering bij de NOVO Avondsterlaan!
Auteur: Erwin Oukes
Inclusief onderwijs vs inclusive education
Dit artikel geeft de verschillen tussen het geboden passend onderwijs in Nederland en Amerika voor leerlingen met een beperking weer.
2014
In Nederland is op 1 augustus 2014 de Wet op Passend Onderwijs ingevoerd. Deze Wet zorgde mede voor een zorgplicht van scholen aan hun leerlingen. Het uitgangspunt van het passend onderwijs is eigenlijk dat alle kinderen een plek moeten krijgen op een school die bij hun kwaliteiten en mogelijkheden past. Dit geldt ook wanneer zij extra ondersteuning nodig hebben. Het passend onderwijs geldt voor kinderen in het basisonderwijs, jongeren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Passend onderwijs moet ervoor zorgen dat elk kind het beste uit zichzelf haalt.
Door te zorgen voor passend onderwijs wil de overheid bereiken dat alle kinderen een passende plek in het onderwijs krijgen en dat een kind naar een gewone school gaat indien dit mogelijk is. Verder wil de overheid dat een kind naar het speciaal onderwijs gaat wanneer er intensieve begeleiding nodig is maar dat scholen wel de mogelijkheden hebben om de leerling ondersteuning op maat aan te bieden. Een belangrijk punt is dat de mogelijkgeden en de onderwijsbehoefte van het kind bepalend zijn en niet de beperkingen van het kind. Dit alles met het gevolg dat kinderen niet langdurig thuis komen te zitten.
De scholen hebben de zorgplicht om elk kind een passende onderwijsplek te bieden. In de regio werken de scholen hierover samen, deze samenwerkingsverbanden zorgen er onder andere voor dat alle scholen in de regio dezelfde basisondersteuning aanbieden. (Rijksoverheid, 2012)
1975
De Individuals with Disabilities Education Act (IDEA) is onderdeel van de Amerikaanse wetgeving welke stamt uit 1975. Deze IDEA zorgt ervoor dat leerlingen met een beperking passend openbaar onderwijs kunnen nuttigen welke is afgestemd op hun individuele behoeften. Samenvattend is het doel van IDEA dat kinderen met een beperking dezelfde kansen voor onderwijs krijgen als de studenten die geen beperking hebben. Deze wet zorgt ervoor dat kinderen met een beperking speciaal onderwijs aangeboden krijgen over heel Amerika. De Wet draagt mede zorg voor het kunnen plaatsvinden van vroeginterventie van zuigelingen en peuters welke een beperking hebben.
Sectie 504, hierin staat geschreven dat in alle federaal gesubsidieerde programma’s en activiteiten, wanneer deze nu op publieke of prive scholen plaatsvinden, discriminatie op grond van een handicap worden verboden. Onder een persoon met een ‘disabillity’ wordt verstaan dat deze persoon psyschische of verstandelijke achterstand moet ondervinden die de persoon zo aanzienlijk beperkt waardoor deze één of meerdere levensactiviteiten niet zelfstandig kan uitvoeren. Sectie 504 valt onder de Office of Civil Rights (OCR) of the U.S. Department of Education. (Colorín Colorado, 2015)
Inclusief verstandelijke beperking
Inclusief onderwijs in Nederland houdt in dat kinderen met een beperking naar de reguliere scholen kunnen gaan waarbij ze tussen hun leeftijdsgenoten kommen te zitten die geen beperking hebben. De leerkracht dient de manier van lesgeven aan te passen waar nodig en de kinderen nemen zo veel mogelijk deel aan de schoolactiviteiten (Francien, 2009). De Wet passend onderwijs heeft sociale inclusie als doel en gaat hierbij uit van de positieve werking van het inclusief onderwijs. Door deze wet komt het in de praktijk nu vaker voor dat onder andere kinderen met een licht verstandelijke beperking in het regulier onderwijs terrecht komen. Vanwege het beperkte aanpassingsvermogen van deze leerlingen ervaren veel lvb-leerlingen problemen in het regulier onderwijs. Voorheen had een leerling met eenzelfde beperking deel hebben genomen aan het speciaal onderwijs. In het huidige passende onderwijs wordt gekozen voor een zo vroeg mogelijke integratie, dit in de hoop dat dit de ontwikkelingsmogelijkheden en sociale inclusie van leerlingen met een licht verstandelijke beperking ten goede komt (Graas, A., Bexkens, A., Huizinga, M., 2015).
Inclusive mental retardation
Al het onderwijs welke in Amerika gegeven wordt is inclusief onderwijs. In de IDEA staat beschreven dat kinderen met een beperking naar de openbare scholen moeten kunnen. In 2002 is er een andere wet aangenomen, de No Children Left Behind (NCLB) wet. Deze wet beschrijft dat het onderwijs voor kinderen met een beperking aan bepaalde minimumeisen moet voldoen. En regelmatige toetsing is hier een voorbeeld van. In Amerika gaan veelal alle kinderen met een beperking naar reguliere public schools. De kinderen zitten in een gewone klas bij leeftijdsgenoten zonder beperking. Wel krijgen sommige leerlingen extra instructies of een eigen leerprogramma.
Pas wanneer de beperking te groot is en de verschillen onoverkomelijk zijn, worden de kinderen (tijdelijk) in een aparte omgeving geplaatst, bijvoorbeeld een speciale school. De reguliere school blijft echter wel eindverantwoordelijk (Francien, 2009). Voordat er in 1975 de IDEA wet werd aangenomen en speciaal onderwijs werd aangeboden werden studenten met een lichtere verstandelijke handicap nog regulier onderwijs aangeboden waarna vele studenten faalden of school verlieten. Studenten die nog meer zorg nodig hadden werden vaak naar een door ouders gesubsidieerde school gebracht of werden thuis gehouden. Aan het eind van de twintigste eeuw vertegenwoordigde de studenten met een verstandelijke beperking elf procent van alle studenten met een handicap (stateuniversity, 2016).
Pros and cons
Het grootste voordeel dat wordt genoemd betreft het inclusief onderwijs in Amerika is de tolerantie van kinderen tegenover kinderen met een beperking.
Een nadeel is dat veel ouders van dove en blinde kinderen hun kinderen liever naar een speciale school zien gaan waar het leren van braille en gebarentaal centraal staan. Verder hebben kinderen met autisme veel baat bij structuur en regelmaat waardoor het vaak niet prettig is om op een reguliere school te zitten.
Door deze nadelen voor kinderen met een beperking zijn er in Amerika zelfs ouders die private scholen oprichten voor hun kinderen met een beperking (Francien, 2009).
Voor- en nadelen
Een eventueel voordeel van inclusief onderwijs in Nederland is dat hetrogeniteit in de klas leerprestaties bevordert. Een bijkomend voordeel is dat leerlingen leren omgaan met diversiteit zoals deze in de maatschappij voorkomt.
Een nadeel is dat eventuele positieve effecten van het inclusief afhangen van de leerkracht, dit is uit onderzoek gebleken (Graas, A., Bexkens, A., Huizinga, M., 2015).
Auteur: Esther Van Der Sluis
Omgekeerde integratie
Confronterend, ongewoon, verwarrend, onbehaaglijk, vreemd, ongemakkelijk, angst of zelfs afkeer? Ontmoetingen met andersheid kunnen veel emoties oproepen en dit leidt bij veel mensen tot een positie waarin we ons liever niet bevinden. Ook de licht verstandelijk beperkte doelgroep valt onder deze ‘vreemdheid’, misschien niet op het eerste gezicht, maar in de praktijk zeker. Gustaaf Bos, psycholoog, wetenschappelijk onderzoeker en docent aan de Vumc, deed zijn promotieonderzoek naar ontmoetingen tussen mensen met verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking. Hij schreef een boek, ‘Antwoorden op andersheid, over ontmoetingen tussen mensen met en zonder verstandelijke beperking in omgekeerde-integratiesettingen’. Met zijn omgekeerde-integratiesetting wordt de transformatie van voormalig instellingsterrein tot bijzondere woonwijk bedoeld. Mensen met een verstandelijke beperking krijgen nieuwe buren, Bos deed onderzoek naar deze onderlinge ontmoetingen.
Als redactielid van dit vakblad heb ik een lezing van Gustaaf Bos bijgewoond. Bij deze bijeenkomst waren verschillende disciplines vanuit meerdere organisaties aanwezig. Van zorgmanagers, locatiehoofden, bestuursleden, expertgroepen tot aan begeleiders uit de praktijk. Allemaal om te luisteren naar de droom van Bos, die luidt ‘meer ruimte voor ontmoetingen tussen mensen met en zonder een verstandelijke beperking’. Deze droom komt voort uit de overtuiging van de onderzoeker dat iedereen de behoefte heeft om erbij te horen. Door middel van de-institutionalisering en community care, de beweging van de gesegregeerde zorg naar de huidige zorg midden in de samenleving, trachten we dit al te verwezenlijken. Het meest opvallende van zijn onderzoek is echter dat mensen tijdens alledaagse situaties met verstandelijk beperkte mensen, niet weten hoe ze hier mee om moeten gaan. De rode draad in zijn boek is dan ook de ingewikkeldheid van deze ontmoetingen.
Participatie, inclusie, autonomie, burgerschap en levenskwaliteit belangrijke begrippen die in de zorg- en welzijnssector worden nagestreefd. Deze focus roept vervolgens ook veel vragen op, want wat betekent het als we personen met een verstandelijke beperking willen laten participeren in onze samenleving? Wat vraagt dit van hen en wat vraagt dit van de burgers zonder deze beperking? Contacten in het dagelijks leven zijn voor deze doelgroep absoluut niet vanzelfsprekend. Juist door de grote aanwezige verschillen vormen ze, ongeacht het niveau van de beperking, vaak een onzichtbare groep in de samenleving.
Een voorbeeld uit de praktijk ..
Jaap (buurtbewoner) wandelt geregeld met zijn dochter in de kinderwagen een rondje door de woonwijk. Mirthe, de buurvrouw met een verstandelijke beperking, is dol op baby’s en rent altijd op het stel af als ze deze ziet lopen. Ze is enthousiast en buigt zich over de kinderwagen heen, maak geluidjes en wil de baby aanraken. Jaap vindt deze ontmoetingen lastig en besluit de volgende keer, wanneer hij Mirthe in de verte ziet, een blokje om te lopen.
Het ‘intense andere’
Het ontwijken, negeren of onbesproken laten van deze ongemakkelijke andersheid, een kwestie van onvermogen? Dit onvermogen zit volgens Bos niet alleen bij de burger of bij nieuwe buurtbewoner. Het ontvluchten van deze andersheid, gebeurt zowel op de praktijkvloer als in vormen van overheids- en instellingsbeleid. Bos legt de nadruk op het belang van de professional om ontmoetingen tussen mensen met en zonder een verstandelijke beperking te stimuleren. Zij zijn diegenen die in moeten haken op het ongemak, de andersheid en moeten proberen bruggen te bouwen tussen de verschillende personen in de situaties.
Ook is het besef nodig, dat dit ongemak tijdens deze situaties eigenlijk ook een prachtig iets is wat er ontstaat. Juist door de fysieke, omgekeerde integratie is het belangrijk dat er ontmoetingen en verbindingen tot stand worden gebracht. Niet alleen de cliënt moet langer centraal gesteld worden, ook de nieuwe buurtbewoner moet voorop staan. Deze ontmoetingen vragen immers al om een enorme investering van de nieuwe buren, ook zij moeten hierin geholpen en ondersteund worden.
Twee soorten logica
Een groot onderdeel van het onderzoek van Bos is gebaseerd op de door hem zogenoemde ‘instellingslogica’ en de ‘communicatieve logica’. Deze twee logica’s bepalen volgens Bos wat er tijdens alledaagse ontmoetingen gebeurt en in hoeverre die invloed hebben. Met zijn instellingslogica bedoelt hij de invloed van het overheids- en instellingsbeleid, met al zijn regels, afspraken, protocollen, preventie, veiligheid, financiën en alle andere vormen van beleid waarbij er gefocust wordt op doelstellingen en werkzaamheid. Dit heeft hele positieve, maar ook negatieve consequenties voor cliënten. Deze logica staat tegenover de communicatie logica. De tweede communicatieve logica slaat op de eigen persoon van de professional en het bovengenoemde; namelijk het buiten de bestaande kaders treden als het gaat om de ontmoetingen. Er heerst een spanningsveld tussen deze twee logica’s, aldus Bos. Als individuele professional kun je het verschil maken door anders dan anders te handelen. Het is hierbij echter belangrijk dat de organisatie daarvoor wel de ruimte geeft.
‘We focussen ons tegenwoordig erg op gelijkheid, gelijkwaardigheid, gelijke rechten en gelijke kansen, maar waar blijft dan de focus op de andersheid? We zijn doorgeslagen in de zoektocht naar deze gelijkheid’. (Uitspraak van Gustaaf Bos, tijdens de lezing van 10 oktober 2016).
Een beroep op zelfreflectie
Het citaat van de onderzoeker, duidt op de tekortkomingen op het gebied van participatie en inclusie. De erkenning van het ‘intense andere’ is een voorwaarde voor het tot stand brengen van ontmoetingen. Het inzicht dat we bereid zijn om meer ruimte voor ongemakkelijke verschillen tijdens de ontmoetingen te maken, komt pas tot stand als we erkennen dat dit ongemak veel te maken heeft met onze eigen opvattingen, ervaringen en kwetsbaarheid. Deze ‘relationele vreemdheid’, het inzicht dat verwarring over andersheid altijd iets zegt over jezelf in relatie tot die ander’, is volgens Bos een erg belangrijk begrip als we een inclusieve samenleving willen bereiken.
Tot slot een kritische beschouwing
De lezing van Bos heeft een meerwaarde geleverd voor alle aanwezigen. De meerwaarde van de lezing voor deze professionals, is de bewustwording van individuele zelfreflectie, het in dialoog gaan en het buiten de kaders treden. Dit om de omgang met andersheid tijdens ontmoetingen te stimuleren. De begeleider maakt het verschil. Het aanhoren van zijn lezing, kan ogen openen. De wetenschapper is continu praktijkgericht en in samenspraak op zoek naar hoe het in de praktijk levendig kan worden gemaakt en wat hiervoor concrete handelingen zijn. Na zijn promotie onderzoek is Bos nu op zoek naar een aantal zorgorganisaties waarbij hij zijn aanbevelingen doet en deze wil gaan uitvoeren. Juist omdat hij dit eerst op kleinschalig niveau wil uitvoeren, geeft dit mijn inziens een grote kans van slagen. Ga als begeleider zijnde met je cliënt op pad en maak ontmoetingen mogelijk, gestimuleerd door de organisatie. Want ook dat maakt hij tijdens zijn lezing duidelijk. Het instellingsbeleid speelt een grote rol. De begeleider op de werkvloer kan absoluut het verschil maken, echter moet de organisatie hier voor open kunnen en willen staan. Het is absoluut mooi en inspirerend om te horen hoe Bos dit in werk heeft gezet. Door observerende participatie heeft hij het werkveld ervaren. Hij heeft onderzocht hoe deze ontmoetingen verlopen en hoe personen zich tijdens deze situaties gedragen en bewegen. En nu is hij praktijkgericht en gefocust op zoek naar hoe er meer ruimte voor deze ontmoetingen kan worden gerealiseerd.
Auteur: Tessa Slump
Recensie boek: "Sven tot het einde "
DE COMPLEXE PRAKTIJK RONDOM EEN PUBER MET EEN LVB, ODD EN EEN LEVENSBEDREIGENDE ZIEKTE.
Het waargebeurde verhaal rondom Sven werd gepubliceerd omdat het een belangrijk en bijzonder verhaal is, welke vele lessen met zich meedraagt. Sven heeft het verschil gemaakt voor het orthopedagogisch centrum Ambiq waar hij destijds verbleef, zonder dat hij zich hier bewust van was.
Het is een heel schrijnend verhaal. Sven kan vanaf zijn twaalfde al niet meer thuis wonen. Zijn moeder kan niet voor hem zorgen. Op zijn zestiende komt Sven bij Ambiq terrecht. Sven heeft een licht verstandelijke beperking en ODD. ODD zorgt voor moeilijk en tegendraads gedrag op de groep. Op de Zeer Intensieve Behandelgroep van Ambiq werkt Sven aan zijn ultieme doel: zelfstandig wonen wanneer hij achttien jaar oud is.
Dan krijgt Sven op zijn zeventiende leukemie.
Voor de intensieve behandeling die nodig was voor zijn ziekte is een goede thuissituatie belangrijk. Zoals mensen die Sven op kunnen vangen na de chemotherapie en hem te begeleiden tijdens vele ziekenhuisbezoeken. Sven had geen goede thuissituatie dus geen natuurlijk vangnet. Ambiq besloot deze stabiele basis voor Sven te zijn. Betrokken medewerkers vormden een vast team om Sven heen.
“De vraag of het dan al niet geoorloofd is om een relatie te hebben met iemand in je team is dan even niet belangrijk. ”
Dit kleine onderdeel in het boek, zo irrelevant, zorgde voor kippenvel. Deze zaak waar normaal iedereen bovenop zou duiken werd aan de kant geschoven. Sven had hierin voorrang en dat verdiende hij ook.
Het onorthodoxe besluit van Ambiq om voor Sven te blijven zorgen zolang als nodig is, laat
zien dat Ambiq tussen de regels door wil lezen. Dit ondanks het feit dat Sven met zijn indicatie niet meer op de behandelgroep thuis hoort. Ze laten hem niet vallen.
Dit verhaal heeft mij geraakt. Sven, die van pleeggezin, naar opvang, naar behandelcentrum ging, wist de mederwerkers te raken waardoor ze zich aan hem konden binden. Hierdoor was het vanzelfsprekend dat Ambiq na alles wat Sven had meegemaakt, er voor hem zou staan.
Wanneer er in het boek gebruik werd gemaakt van termen als OTS en ODD werden deze in een aparte paragraaf toegelicht. Het boek is hierdoor toegankelijk voor een groter publiek. Wanneer je deze kennis al beheerst sla je dit zonder hinder over.
Wat tevens een mooi aspect is uit het boek is dat het verhaal van Sven vanuit verschillende oogpunten wordt beschreven. Dit gebeurt vanuit het oogpunt van de verschillende begeleiders, de artsen, de medewerkers van het hospice etc. Dit maakt het verhaal ook persoonlijk en aantrekkelijk om te lezen.
Uiteindelijk is Sven uitbehandeld. Ambiq maakt het mogelijk dat Sven in een hospice van eigen keuze terecht kan. En hiermee is het oorspronkelijke doel van Sven behaald: Sven woont zelfstandig.
Auteur: Esther van der Sluis
Recensie documentaire: ‘Losgelaten, losgeslagen’
‘Losgelaten, losgeslagen’, is een documentaire die gaat over het feit dat wanneer een kind achttien jaar wordt hij zelf verantwoordelijk is. Dit geldt ook voor de doelgroep met een lichtverstandelijke beperking. Elk jaar bereiken zesduizend jongeren met een lichtverstandelijke beperking die leeftijd, met als gevolg dat zij zelf mogen beslissen of zij hulp willen behouden of niet. Het feit dat deze jongeren cognitief of sociaal-emotioneel niet ouder zijn dan twaalf jaar maakt hierin geen verschil. Je laat je eigen twaalfjarige kind toch ook niet weggaan wanneer zij daar zin in hebben? Met als gevolg dat ze binnen korte tijd helemaal de weg kwijt zijn (Zembla, 2016).
Zembla neemt ons mee in dit dilemma en laat ons in zien wat de gevolgen hier van zijn. Prostitutie, criminaliteit, drugs en het leven op straat zijn hierbij veelvoorkomende onderwerpen. Wanneer de jongeren achttien jaar worden heeft de hulpverlening niks meer te zeggen. Ze mogen hun spullen komen halen en niemand kan ze tegenhouden (Zembla, 2016).
‘’Je laat je eigen twaalfjarige kind toch ook niet weggaan wanneer zij daar zin in hebben? ’’
Zo kwam er een jongen naar voren tijdens de documentaire die na zijn achttiende verjaardag ook had besloten zijn tassen te pakken en er op uit te gaan. Doordat zij het gevoel hebben een hele jeugd te hebben gemist proberen zij dit allemaal in te halen. Met alle gevolgen van dien. Zo vertelde hij dat hij op straat terecht was gekomen. Om dit vol te houden moest je volgens deze jongen miljonair zijn, omdat je simpelweg geen gasstel hebt, geen douche en ga zo maar door. Met als gevolg dat hij elke dag ontbijt, lunch en avondeten moest halen bij winkels en restaurants. Verder kwam hij erg vaak bij het zwembad, zodat hij zich kon douchen. Tel al deze kosten bij elkaar op en al snel was daar een schuld van vijftigduizend euro.
Doordat het los moeten laten enorme gevolgen heeft voor de jongeren van achttien en ouder, pleiten de hulpverleners ervoor dat er een wet komt zodat sommige jongeren geen invloed hebben over het verlaten van de instelling waar zij verblijven (Zembla, 2016).
‘’Al snel was daar een schuld van vijftigduizend euro.’’
Auteur: Manon Bezu
Deze documentaire heb ik ervaren als erg informatief en heeft mij bovendien aan het denken gezet. Want waar ligt de grens dat de jongeren de rechten om zelf te kiezen om te blijven of te gaan te behouden en wanneer kunnen de rechten worden ontnomen? En wie maakt deze keuze? Doen begeleiders dit of bijvoorbeeld een kinderrechter? Ik vind het jammer dat deze gevolgen, van het besluit om een nieuwe wet in te voeren waarin de jongeren geen eigen keuze hebben, niet wordt meegenomen in de documentaire. Verder ben ik benieuwd geworden naar hoeveel jongeren na hun achttiende besluiten de instelling te verlaten en hiermee aan hun lot worden overgelaten. Omdat ik nu geen inzicht heb in de hoeveelheid jongeren, is het lastig om in te schatten hoe groot dit probleem in werkelijkheid is. De pittige vragen die door de reporter aan de jongeren werd gesteld, vormde een mooie toevoeging aan de documentaire. Verder vond ik het een meerwaarde dat er jongeren werden gefilmd die zelf vanaf hun achttiende de straat op zijn gegaan en hierdoor flink in de problemen zijn gekomen met als gevolg een gevangenisstraf of hoge schulden. Kortom, wanneer er meer uitleg zou worden gegeven aan het gevolg van het instellen van een nieuwe wet waarin jongeren niet zelf kunnen kiezen om na hun achttiende er vandoor te gaan, had ik de documentaire zeker vijf sterren gegeven!
Recensie artikel: ‘Je hoort er bij ’
Dit artikel is geschreven door Alma Akkerman. gedragswetenschapper bij stichting Promens Care. Het artikel is gepubliceerd in de Sozio, een vakblad voor de sociale professional. Het artikel gaat over het effect van arbeid op de kwaliteit van bestaan. Tegenwoordig werken steeds meer (licht) verstandelijk beperkten in regulieren bedrijven, midden in de samenleving. In hoeverre de kwaliteit van bestaan ook daadwerkelijk wordt verbeterd door te werken op reguliere plekken, wordt kritisch bekeken in het artikel.
Het uitgangspunt dat mensen met een beperking recht hebben op een “gewone” baan, midden in de samenleving, tussen collega’s die geen verstandelijke beperking hebben, wordt ondersteund door ondersteuningsvormen zoals begeleidt werken, “supported employment”. Er wordt gesteld dat jongeren met een licht verstandelijk beperking andere vaardigheden hebben dan jongeren met een zwaardere beperking. Hierdoor is er een vraag naar andere mogelijkheden, dan de mogelijkheden in een traditioneel dagcentra. Er wordt van uit gegaan dat deze jongeren ook meer participatiemogelijkheden hebben. Meeraaien in “gewone” banen, is goed initiatief. De licht verstandelijk beperkte zal niet dezelfde mogelijk heden hebben als de werknemers zonder een verstandelijke beperking en zal misschien meer begeleiding nodig hebben, maar wordt wel betrokken in de samenleving.
Echter, hoe zit het met de verbetering van de kwaliteit van bestaan? Werken bij een reguliere werkplek zorgt over het algemeen voor een hogere kwaliteit van bestaan en welbevinden, dan werken bij een beschutte werkplek. Bovendien verbetert ook de tevredenheid, het zelfvertrouwen en de vrijetijdsbesteding door te werken bij een reguliere werkplek. Maar wanneer gekeken wordt naar de elementen waaruit kwaliteit van bestaan is opgebouwd, zijn de uitkomsten wat genuanceerder. A. Akkerman stelt dat voornamelijk de tevredenheid ten aanzien van werkgerelateerde aspecten van kwaliteit van bestaan groter is dan bij beschutte werkplekken. Andere dimensies zijn niet eenduidig qua uitkomsten. Wat Akkerman nog wel opviel uit haar onderzoek, is dat bij enkele studies geen verschil is te vinden in het gevoel ergens bij te horen en integreren in de samenleving. Terwijl werk over het algemeen wordt gezien als belangrijk element bij het integreren in de samenleving.
De conclusie die Akkerman stelt, is dat naast de maatschappelijke en economische voordelen die werken op reguliere werkplekken meebrengt, het werken ook voordelen heeft voor het individu. Bovendien geeft ze aan dat er in het algemeen meer onderzoek gedaan moet worden naar de kwaliteit van bestaan in het reguliere werk. Echter wil ze ook dat de Nederlandse situatie wordt onderzocht.
“De Nederlandse situatie zal niet precies hetzelfde zijn als in het buitenland.”
Tijdens het lezen van het artikel heb ik gemerkt dat dat Akkerman goede details weergaf zoals de landen en de populatie van de onderzoeken die ze heeft gebruikt. Echter wil ik wel een kanttekening zetten bij het gebruiken van een onderzoek met als populatie zwaar verstandelijk beperkten. Deze doelgroep is niet in staat mee te draaien bij een reguliere werkplek, laat staan te kunnen vertellen of hun vinden dat hun kwaliteit van bestaan verbetert. Een opmerkelijke vergelijking. Wel heeft Akkerman een goed beeld van haar eigen onderzoek en geeft ze duidelijk aan wat er niet uit geconcludeerd kan worden en waar nog verder onderzoek naar gedaan moet worden, om een specifieker en duidelijker beeld te krijgen. Wat ik bijvoorbeeld een goed punt vind wat zij ook aan geeft is, welke factoren op een reguliere werkplek ervoor zorgen dat de kwaliteit van bestaan verbeterd. Wanneer dit specifiek is, kan een reguliere werkplek hier ook mee aan de slag.
Het artikel vind ik goed geschreven, de opbouw is goed en in het begin is meteen duidelijk waar het over gaat. In het artikel wordt veel vergeleken tussen werken op een reguliere werkplaats en werken op een beschutte werkplaats. Van mij had aan het begin nog iets duidelijker mogen worden wat er precies wordt verstaan onder een beschutte werkplek. Verder een goed uitgeschreven onderzoek op basis van deskresearch, die ik aanraad om te lezen voor het verkrijgen en verbreden van kennis omtrent dit onderwerp. Echter raad ik hem niet aan als het gaat om specifieke vragen omtrent het verbeteren van de kwaliteit van bestaan, daar vind ik het te oppervlakkig voor. Dit omdat niet wordt vermeld wat kwaliteit van bestaan is.
Auteur: Yvonne Ten Voorde
Recensie artikel: Is de samenleving gehandicapt?
In deze recensie bespreek ik het artikel ’is de samenleving gehandicapt?’. Het artikel richt zich op de vraag of het niet de samenleving is die gehandicapt is in plaats van de mens die bestempeld is met een licht verstandelijke beperking. Het artikel is geschreven door Marc Räkers en is gepubliceerd in het vakblad SoziO, een vakblad voor sociale professionals en het sociale domein. Marc Räkers is redactielid van dit vakblad, mede-oprichter van Stichting Erop af! en is medewerker van het kenniscentrum aan de Hogeschool van Amsterdam.
Het artikel stelt het vraagstuk ter discussie of het wel de licht verstandelijke beperkte mens is die beperkt is, of dat het de samenleving is. Het ‘in het hokje plaatsen’ wordt door Marc Räkers vanuit een ander perspectief bekeken. Juist deze hokjesplaatsing zorgt volgens hem voor stigmatisering en sociaalmaatschappelijke uitsluiting. De samenleving is en wordt hiermee meer en meer beperkt, immers voelt de samenleving en de overheid zich niet meer langer verplicht toegankelijk te zijn voor alle burgers.
In het eerste deel van het artikel wordt het hokjesdenken besproken. De positieve gevolgen van het in hokjes plaatsen worden benoemd, al vind ik er een behoorlijk cynisch toontje aanzitten. Zo wordt er gesteld dat zodra het beestje een naam heeft gekregen, er van alles wordt georganiseerd in ons land. Van het bouwen van instituten, mensen opleiden tot aan het ontwikkelen van speciale programma’s. Terwijl het met een naam geven pas begint, daarmee is het nog niet tel,- meet- en grijpbaar geworden naar mijn mening. Iets ingewikkelder dan er gesteld wordt lijkt me. Echter geeft dit gedeelte wel goed aan, dat er in onze samenleving inderdaad eerst een stempel moet zijn, wil er überhaupt hulpverlening komen. Zou het hokjesdenken dan echt een voorwaarde moeten zijn voor hulpverlening? Moeten we ons juist niet beginnen af te vragen hoe we de steun, hulp, begeleiding en zorg eenvoudiger binnen bereik van de burger kunnen brengen?
Het artikel wordt vervolgd met het oog op de complexiteit van de samenleving. Er wordt benoemd dat er ook veel ‘onbekende LVB’ers’ in ons land zijn, er een veel grotere groep burgers bestaat waarvoor de maatschappij te complex is geworden om normaal mee te kunnen doen. Zowel in de formele als de sociale samenleving worden steeds complexere codes, normen en protocollen ontwikkeld. Dit doet me denken aan de vroegere benaming van de LVB’er, namelijk ‘maatschappelijk gehandicapt’. Moet de samenleving niet zorgen voor deelnemingsruimte voor iedereen in plaats van alleen de LVB’er die er alles aan wil doen om ‘erbij te horen’? De koppeling met sociale uitsluiting ontbreekt helaas in het artikel, terwijl dit een groot probleem is onder de doelgroep en hier dus aandacht aan besteedt had mogen worden. Wel wordt de maatschappelijke participatie meerdere keren benoemd, interessant is dat de twee begrippen ‘maatschappelijke participatie’ en ‘arbeidsparticipatie’ kritisch worden bekeken. De kern van het participeren, namelijk het ‘samen leven’, gaat niet gebeuren als het definiëren van een bijzondere groep mensen zo belangrijk blijft, stelt Räkers. Waar ik het overigens volledig mee eens ben.
Bovenstaande vormt een mooie overgang naar het volgende deel, namelijk de stigmatisering. Stigmatisering die zorgt voor sociaalmaatschappelijke uitsluiting, het zou de overheid en de samenleving ontslaan van de plicht om echt toegankelijk te zijn voor alle burgers in ons land. Inclusief de lvb doelgroep. Ik vind dit een lastige discussie. Enerzijds zorgt stigmatisering er naar mijn mening voor dat er juist verdiende en gespecialiseerde aandacht ontstaat voor deze groepen mensen. Anderzijds, juist omdat er apart vormen van zorg en aandacht worden georganiseerd, zal het ‘echt, gelijkwaardige meedoen’ nooit gaan bestaan. Ik vraag me af, of het realistisch dat de overheid de maatschappij vergemakkelijken kan. Kunnen we nog wel afstappen van het stigmatiseren en het hokjesdenken om het ‘samen leven’ te realiseren? Ik vraag het me af, er zal altijd een groep mensen blijven bestaan die zullen achterblijven, echter wel door de complexiteit die door onszelf wordt gecreëerd. Ik vraag me het volgende af, houden we juist teveel rekening met de bijzondere doelgroepen door gespecialiseerde aandacht te geven, of zijn we teveel ingesteld op de doorsnee mens en houden we onvoldoende rekening met hen die daartoe niet behoren? Daarbij stel ik mijzelf de vraag of het stempelen, stigmatiseren of het hokjesdenken dan niet juist maatschappelijke uitstoting bevordert. Een van de belangrijkste levensbehoefte van ieder mens is om er simpelweg bij te horen. Niemand vind het fijn om afgewezen of zich uitgestoten te voelen. Ik kan me heel goed voorstellen dat wanneer je je niet erkend voelt, je je gaat afzetten. Het uitstoten roept afzetting op, maar laten we onszelf de vraag stellen waar dit nu eigenlijk is begonnen?
Naar mijn mening is dit artikel een mooi artikel, eentje die de rol van de complexiteit van de samenleving in relatie tot de LVB’er kritisch bekijkt. Het artikel laat zien dat dit probleem ook vanuit het perspectief van onze maatschappij mag, nee moet, worden bekeken. Het artikel bekijkt het maatschappelijke probleem vanuit een ander oogpunt en biedt hiermee handvaten om een omslag te maken in de denkwijze. De boodschap die Räkers duidelijk mee wil geven aan de lezer is die van de perspectiefwisseling, iets wat bij mij met het lezen van dit artikel zeker bereikt is. Dus let op hulpverleners, blijf met je collega’s sparren over de vraag of het de cliënt is die beperkt is of juist de samenleving!
Dostları ilə paylaş: |