De snelheid van de maatschappelijk evoluties vereist dat scholen in staat zijn om continu te vernieuwen. In verschillende landen is het overheidsbeleid hier expliciet op gericht en worden scholen de kans geboden om ondernemende innovatieve en lerende organisaties te zijn.
In Nederland kunnen scholen zelf voorstellen formuleren voor vernieuwingen en nieuwe benaderingen invoeren, o.m. op gebied van wetenschap en techniek. In Duitsland, Denemarken en Oostenrijk kunnen scholen de overheid zelf aanspreken om een innovatief pilootproject op te starten; heel wat scholen doen dat ook.
In verschillende landen krijgen scholen extra middelen om zelf de bijscholing van hun leraren op te zetten. Dit is bijvoorbeeld het geval in Nederland, waar scholen zelf de nodige bijscholing aankopen bij pedagogische centra of andere verstrekkers van bijscholing. In Zweden worden de middelen voor de bijscholing aan de gemeentebesturen toegekend die dan in overleg met de scholen in de gemeente of regio bijscholing organiseren. Interessant is het Zweedse bijscholingsprogramma over de leraar als change agent in de school. Het Noorse Ministerie van Onderwijs organiseert samen met de lokale en/of de regionale overheden bijscholingsinitiatieven voor leraars op het vlak van algemene vernieuwingsstrategieën.
De overheid moedigt in veel Europese landen scholen aan om contacten uit te bouwen met het bedrijfsleven en met de lokale gemeenschap. Het feit dat men in Frankrijk in het beroeps- en technisch onderwijs (Lycée professionnel en Lycée technologique) gebruik kan maken van de taxe d'apprentissage40 is daar een voorbeeld van. Deze taxe d’apprentissage is een bijdrage van de bedrijven gebaseerd op een percentage van de totale bruto loon massa van het bedrijf, waar de scholen gebruik kunnen van maken om hun infrastructuur of de professionalsering van hun leraren te verbeteren.
Finland wil speciaal bijscholing organiseren voor leraars en mentoren die bij on-the-job training betrokken zijn in het beroepsonderwijs. Zo mogelijk zal Finland vorming organiseren voor de twee groepen, de leraren en de mentoren in de bedrijven samen. Daarbij sluit nauw aan dat Finland meer leraren wil detacheren naar bedrijven om kennis en ervaring op te doen. Een duidelijke bijdrage om van de school een lerende organisatie te maken.
Het Zweedse pilootprogramma 'Attraktive Skola' wil duidelijk aan schoolontwikkeling werken door het bevorderen van partnerschappen met universiteiten en bedrijfsleven. Zo kan nagegaan worden hoe resultaten van onderzoek in de school (en in de lerarenopleiding of bijscholing) kunnen geïntegreerd worden en hoe de leraar ook zijn rol als praktijk-onderzoeker in het werkveld op school (action-research) kan waar maken. In dit raam stelt het programma “Attraktiv Skola” uitwisselingen voor tussen scholen en universiteiten, tussen scholen onderling en tussen scholen en bedrijven.
Hechte partnerschappen tussen scholen, lerarenopleidingen en universiteiten worden steeds meer gezien als een noodzaak naar de toekomst toe. De eerste aanzetten daartoe gebeuren reeds, onder andere, in Zweden en in Engeland. Ook in Frankrijk werd bij de uitbouw van de IUFM, Instituts Universitaire de Formation des Maîtres, gepoogd dit aspect te benadrukken; een herziening van de IUFM om meer samenwerking met scholen te bevorderen wordt op dit ogenblik voorbereid. Door van leraars ook praktijkgerichte “onderzoekers” te maken wordt een duidelijke bijdrage geleverd tot het uitbouwen van de school als een lerende organisatie.
Uit de analyse blijkt dat de deelname aan Europese en/of internationale samenwerkingsinitiatieven tussen scholen een belangrijke stimulans is voor innovatie in scholen. Op beleidsvlak wordt deze vaststelling soms geconcretiseerd door bilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen sommige landen of regio’s (onder andere in regionaal en grensoverschrijdend verband). Overal wordt bovendien de deelname aan Europese samenwerkingsprogramma's op vlak van onderwijs en vorming gestimuleerd: Socrates (in het bijzonder Comenius) en Leonardo da Vinci. Vaak zijn het de meest innovatieve scholen, die reeds kunnen beschouwd worden als lerende organisaties, die aan dergelijke projecten deelnemen.
Ook de internationale mobiliteit van leraren de directieleden kan worden beschouwd als een instrument bij het uitbouwen van de school als een lerende organisatie. Mobiliteit kan worden gebruikt om te gaan kijken en te gaan leren in andere landen rond vernieuwende aanpakken op het vlak van de vakken, het transdisciplinaire werken, schoolorganisatie, bijscholing, …41. Engeland, bijvoorbeeld, zendt groepen leraren uit om te gaan kijken hoe wiskunde wordt onderwezen in Hongarije dat bekend staat voor de goede kwaliteit van het wiskundeonderwijs.
Als scholen lerende organisaties willen worden, doen ze dat ook soms in regionale verbanden. Dit is duidelijk het geval voor de Engelse Pathfinders schools en voor sommige van de Duitse Modellvorhaben of Versuchschulen. Deze netwerken omvatten verschillende scholen die aan eenzelfde innovatief thema werken, informatie en ideeën met elkaar uitwisselen, studiebezoeken bij elkaar afleggen en gezamenlijk hun ervaring verspreiden naar andere scholen toe.
Bij de onderzochte “goede praktijken” was weinig informatie aanwezig over het ‘anders besturen’ van scholen, en de steun die ze daarvoor krijgen. Vaak is dit inherent aanwezig in de werking van de pilootscholen of bestaan er bepaalde vormen van vorming voor schoolhoofden en directie teams maar worden ze niet uitvoerig vermeld. Wel wordt het aspect van schoolmanagement uitdrukkelijk vermeld in de Pathfinders, de Beacon schools en de Leading Edge Partnerships in Engeland.