slechtbijl - kantbijl (om hout vierkant te maken)
slechtbijtel - draaibeitel
slecht acteur - cabotin
slecht afkomen (ergens) - bekaaid
slecht bedeeld - booswicht, schurk, misdeeld
slecht bedeelde - misdeelde
slecht begiftigd - misdeeld
slecht bereide drank - brouwsel
slecht en vals - gemeen
slecht er aan toe (zijn) - kwaad
slecht fruit - kriel, kroet
slecht gedrag - wangedrag
slecht gehumeurd chagrijnig, lamlendig, landerig
slecht gehumeurd mens - neetoor
slecht geluimd - bokkig, chagrijnig, gemelijk, knorrig, landerig, luimig, ongenietbaar, recalcitrant
slecht geluimd zijn - pert, perte
slecht geschreven letter - hanepoot
slecht gestemd - landerig
slecht gezind - afkerig, antipathiek, gezind, kwalijk, kwalijkgezind, ongenegen
slecht goed - bocht, (on)tuig, pacotille, rommel
slecht huis - valsaard
slecht in moreel opzicht - kwaad
slecht in morele zin - kwalijk
slecht jager - zondagsjager
slecht klinkend - dissonant, dissonerend, onwelluidend
vals, wanluidend
slecht kunnende onthouden - vergeetachtig
slecht Latijn - kramerslatijn, potjeslatijn
slecht maaksel - makelij, prullewerk, prulwerk, prutswerk
slecht maken van - bederf
slecht mens aterling, beroerling, booswicht, deugniet, doerak, ellendeling, fielt, galgebrok, galgenaas, gladakker, hondsvot, judas, loeder, misdadiger, moordenaar, onmens, onverlaat, ploert, pooier, rover, schavuit, schoft, schurk, snodaard, snoodaard, sujet, valsaard, zondaar
slecht naschrijven - nakladden
slecht of verkeerd doen - euvel
slecht paard - bink, knol, rossinant
slecht politicus - politicaster
slecht raadsman Achitofel, Achitophel
slecht rieken - kwalijk
slecht rijder - zondagsrijder
slecht schilder - kladschilder
slecht schilderen - kladschilderen
slecht schrift - hanepoten, krabbelschrift
slecht schrijven - krabbelen
slecht schrijver - scribent
slecht soort tabak - pluksen
slecht spelen - krassen
slecht ten opzichte van een of andere leer - kwalijk
slecht timmerhout - waaibomenhout
slecht uit zijn - treffen
slecht uitgegroeide vrucht - kwarrel
slecht vioolspelen krassen, zagen
slecht volk - addergebroed, crapule, gajes, geboefte, gepeupel, gespuis, janhagel, lap, ontuig, rapalje, richel, schorremorrie, slangegebroed, tuig, uitvaagsel, vee
slecht voorzien - misdeeld
slecht, walgelijk, onrein eten - bras
slecht weer - beestenweer, hondeweer, noodweer, onweer,
snertweer, stormweer
slecht ziende - bijziend, dag, kippig, leep(ogig), lichtschuw,
kleurenblind, maan, myopisch, nacht, sneeuw, verziend, zonne, zonneschuw
slechte aanschaf - miskoop
slechte algemene lichamelijke toestand - cachexie
slechte betaling - wanbetaling
slechte betrekking - hondebaantje
slechte broodsuiker - melis
slechte daad - misdaad, wandaad, zonde
slechte drank - bocht
slechte dunne plaats - ril
slechte eigenschap - jaloersheid, kleptomanie, misbruik, onbeheerstheid, sadisme, vechtlustigheid
slechte erkenning van het goede - ondank
slechte fiets - vehikel
slechte gang in zaken - malaise
slechte gewoonte aanwensel, fout
slechte grond - dries
slechte handeling - misdaad, zonde
slechte jenever - foezel
slechte koffie - parda
slechte koopwaar - tinnef
slechte kunst - kitsch
slechte manier(en) - misdraging, wangedrag
slechte noot (jazz) - clinker
slechte ontwikkeling van een orgaan - dystrofie
slechte oogst - misgewas, wanoogst
slechte piano - rammel
slechte plaats in breiwerk - ril
slechte plek in een stof - gaal, glee
slechte plek in touw - stee
slechte plek in weefsel glee, sleet
slechte raadgever - angst
slechte raadgever (bijbels) - Achitofel
slechte reuk - stank
slechte sigaar - stinkstok
slechte smaak - wansmaak
slechte spijs - draf
slechte spijsvertering - apepsie, dyspepsie, indigestie
slechte toestand - malaise
slechte tijd - crisis
slechte verzen - gerijmel, rijmelarij
slechte verzen maken - rijmeien
slechte vrouw drel, hoer, lichtekooi, lupa, slet, snol, temeier
slechte waar afval, bocht, rommel, rotzooi, troep, uitschot
slechte wijn - leur
slechte woning hut, kot, krot
slechte zilvermunt - biljoen
slechten - afbreken, demoieren, effenen, egaliseren, omverhalen, ontmantelen, slopen
slechter - minder
slechthamer - planeerhamer, vlakhamer
slechtheid arg, boosaardigheid, boosheid, immoraliteit, kwaad, kwaadaardigheid, ondeugd, verdorvenheid, zedeloosheid
slechthorend - doof
slechthorend iemand - dove
slechting - demolitie
slechts alleen, eniglijk,enkel, louter, maar
slechts één etmaal durend - eendaags, efemeer, ephemeer
slechtweg - eenvoudig
slechtijzer - vlakker, vlakijzer
sle(d)e ar, arre, arreslee, auto (grote), bob, bobslee, prikslee, tobogan, ijsslee
sleden - arren
sledesport - rodelen
slee sleedoorn
slee bot, stomp, stroef, wrang
sleeboom - sleien, trekkebek
slede zie: slee
sleedoorn - kwets, sleepruim, trekkebek, sleien
sleef - (pol)lepel
slee met prikkers - prikslee
sleekachel - plattebuiskachel
sleep - aanhang, gevolg, hellend (Z.N.), horde, japonsleep, karavaan, optocht, reeks, rij, slier, sliert, staart, stoet, suite, trein
sleepanker dreg
sleepboot - remorqueur, sleper, traeiler, trailer, trawier, treiter,
sleepgraver - drafline
sleephelling overtoom
sleepkabl - strang
sleeplijn dragline
sleepnet kol, kor, korre vleet, schrobnet, saai, sleper, tiras, trawl, treil, wade, wonderkuil, zegen,
sleepruim – slei
sleepschip - aak
sleepschop - graafmachineschraper
sleeptouw, op - nemen - meeslepen
sleeptouw, op - houden - paaien
sleepvoeten - sloffen
sleepzak kuil
sleerijden arren
sleeschuit - ijsboot
Sleeswijk-Holstein, hoofdstad van - Kiel
Sleeswijk-Holstein, zeepolders in - marschen
sleet - gaal, glee, slijtsel
sleetje rijden - arren
sleets slordig, versleten, verslijtend, wrak
sleeuw - loom
slef - pantoffel
sleffer - pantoffel, slipper
sleg - hamer
slegel - staak
slegge - hamer, slei
slei - hamer, sleepruim, sleg, slegge
sleisijzer - rakelijzer
slemiel - schlemiel, sukkel
slemp brasserij, koffie, smulpartij
slempen brassen, gulzig, overdadig, smullen, zuipen, zwelgen
slemper - brasser, smuller
slemperij bacchanaal, braspartij, brasserij, drinkgelag, drinkpartij, gelag, libatie, orgie, saturnalia, slemperij, smullerij, smulpaperij, smulpartij, zuippartij, zwelgerij, zwelgpartij
slempmaal - orgie
slenk - bodeminzinking, geul, greppel, kom, moddergat, plas, sleuf, slootje
slenter - flard, list, streek, uitvlucht
slenteraar flaneur, straatslijper
slenteren - flaneren, kuieren, lanterfanten, lenteren, sjokken, sloffen
slentergang - sleur
slepen sleuren, slieren, traineren, trekken, zeulen
slepen van een schip door middel van sloepen boegseren
slepend chronisch, gerekt, langdurig, languide, langzaam, log, loom, lijmerig, onafgedaan, pesante, talmend, teemachtig, traag, ijzig, zwaarmoedig
slepend (muz.) - languido, lento, partamento, pesante, portando, portato, trascinando
slepend houden - traineren, rekken
slepend lopen - sjokken, sloffen
slepend, zwaar - pesante
slepende ziekte - kwaal, kwakkelziekte
sleper - koetsier, penseel, sleepboot, vervoerder
sleperspaard - natiepaar
sleperswagen camion
sleping helling
sleping (muz.) loopje, triller
slet - del, flard, lap, prostituee, slons, snol, veenbagger, vod
slet of del - sloerie
slets - muil, pantoffel
sletsen - sloffen
slettig - haveloos
sleuf geul, gleuf, groef, keep, kerf, slenk, uitholling, voor, vore
sleur aanwensel, gebruik, gewoonte, routine, slenter, slentergang tredmolen, usance
sleuren - slepen, togen, sollen
sleutel clavis, lips, loper, motograaf, oplossing, tandel
sleutelaar - knutselaar
sleutel op notenbalk chiave
sleutel voor alle sloten - passepartout
sleutelbeen - clavicula
sleutelblad - baard
sleutelbloem - aurikel, bakkruid, berenoor, cyclame, dwergbloem, eierkruid, guichelheil, hanetree, hemelsleutel, melkkruld,
pannekoek, penningkruid, pinksterbloem, primula, veris, waterpunge, waterviolier, zevenster
sleutel bloemige aurikel, cyclamen, guichelheil, melkkruid, penningkruid, primula, waterviolier, wederik
sleuteldeel - baard, pijp
sleutelen - knutselen
sleutelstad Leiden, L.B.
sleuven kerven
slib - bagger, bezinksel, blubber, derrie, drek, flodder, modder, neerslag, prut, roodolm, slat, slib, schor, slik, slobber, slijk
slibachtig modderig, slijkerig
slibber - blubber, slijk
slibberen - slippen
slibberig - glad, glibberig
sliglaag, bovenste in de Wadden - blets
slichten afgraven, gelijkmaken, gladmaken, slechten
slidderen - (uit)glijden
slieren glijden, slepen, sleuren, slingeren, traineren
sliert - file, gevolg, reeks, ris, rist, rij, sjoecht, sleep, slier, stoet,
sliet - paal, rekhout
slik bagger, modder, prut, slib, slijk
slik, begroeide - schor
slikhout - kesp, kesje
slikken - accepteren, afvoeren, baggeren, digereren, golzen, slokken, tolereren, verkroppen, verzwelgen
slikker - veelvraat
slikmus - oeverloper
sliknat doornat, druipnat
slikop -sloeker, slokop, veelvrat
slikopruimer - veegmachine
slim - adret, afgericht, arg, behendig, berekend, betjoegd, bijdehand, diplomatiek, doortrapt, gaar, gehaaid, geheid, gemeen, geraffineerd, geslepen, gevaarlijk, gevat, glad, gewiekst, gis, goochem, handig, intelligent, kien, kritiek, kwaad, leep, link, listig, loos, moeilijk, olijk, pienter, plat, rap, scherpzinnig, schrander, slecht, slinks, sluw, snedig, snugger, spits(vondig), tof, uitgekook, uitgerekend, uitgeslapen, verkeerd, vindingrijk, wakker
slim, (volksterm) - gis, link
slim (Ind.) - pintar, pinter
slim (jongenstaal) - fijn, jofel, leuk
slim bedenksel fint, list
slim beest dolfijn, vos
slim berekenend - politiek
slim en sluw - leep, link
slim en uitgeslapen - kien
slim, schalks meisje - fee, heks
slimheid geraffineerdheid, geslepenheid, gewiekstheid, intelligentie, list, schranderheid, sluwheid, streek, treek, truc, vindingrijkheid
slimme - lepe
slimme daad - streek
slimme streek - advocatenstreek, advocaterij, list, treek, valstrik, zet
slimme viervoeter poedel, vos
slimme vondst list
slimme zet - treek
slim mens - vos
slimmerd gladakker, goochemerd, guit, leperd, linkerd, linkmichel, olijkerd, picaro, schelm, slimmeling, slimmerik, spitsboef, vos,
slimmerik - goochemerd, linkerd
slimmigheid - foef, foefje, list, slimheid, truc
slimmigheidje - list
slinger draai, fronde, guirlande, katapult, pendel, pendule, pompslinger, pompzwengel, pret, trapeze, versiering, werptuig, zwaai, zweefrek, zwengel
slinger van bloemen - festoen, guirlande
slinger van groen en vruchten - festoen, guirlande
slinger van loof - festoen, guirlande
slingeraap - ateles
slinger, bepaald soort - compensatieslinger
slingerdans - cramignon
slinger van bloemen festoen
slingeren bengelen, bungelen, gieren, gooien, kronkelen, lanceren, oscilleren, rondzwerven, schommelen, slieren, werpen, zwaaien, zwieren, zwingelen
slingeren rond een evenwichtstoestand - libratie
slingerend - kronkelend, meandrisch
slingerende lijn - meander
slingerende rivierloop meander
slingering - curve, draai, draaischommeling, golving, kronkel, kronkeling, oscillatie, schommeling
slingerklok - pendule
slingerkiel - kimkiel, komkiel
slingerklok - pendule
slingerlamp hanglamp
slingerlijn - curve, kromming, kronkel, meander, onduline
slingermachine - centrifuge
slingermachine voor honing - extractor
slingerplant akkerwinde, betel, boon, elfrank, haagwinde, hop, kamperfoelie, liaan, liane, schommel, sirih, winde, wingerd
slingerplant (Ind.) - sirih
slingerplant in Azië betel
slingerplant in beukeboom - spekwortel
slingerplanten - lianen
slingerproefnemer Toucault
slingerroos - haagwinde
slingerstengel - rank
slingerstok werpstok
slingertrap wenteltrap
slingeuurwerk - cartel, klok, pendule, pronkklokje
slinger van loof - guirlande
slingerverband - funda
slingerwerktuig katapult
slingerwijdte amplitude, amplitudo, magnitude
slinken afnemen, inkrimpen, kelderen, minderen, verminderen
slinks achterbaks, arglistig, bedrieglijk, doortrapt, geniepig, geniept, link, loos, neerlijk, ongemerkt, pervers, stiekem, stiekum, sluw, subreptief, tersluiks, tortueus, vals
slinkse streek - afleidingsmanoeuvre, draaierij, geïntrigeer, gekonkel, intrige, kuiperij, kunstgreep, treek, tuk, verwikkeling
slinkse streken - manoeuvres
slinkse verwerving - aftroggelarij
slinksheid - achterbaksheid, bedriegerij, obliquiteit
slip - eind, end, insnijding, krachtverlies (werktuig), lurf (klein stuk), onderbroekje, sluitnota, spleet, split, strook, tip, uiteinde
slip of the pen verschrijving
slip of the tongue verspreking
slip van een kledingstuk - lurf
slipjacht - horde, meute, troep, vossenjacht
slipjas - pandjesjas
slipje - onderbroekje
slipje of zwembroek - tanga
slip-over - truivest
slipon(Eng.) - overjas, sportmantel
slippen - doorgaan, doorslaan, ontsnappen, schampen, schuiven, uit(glijden), wegglijden
slipper - muiltje, pantoffel
slippertje - escapade, estrapade, uitstapje
slissen lispelen
slob - slib, modder
slobbe- noodhulp, slobeend, vaatdoek, voorschot
slobber - koffie, slib, slons, varkensvoer, veevoer
slobberen -baggeren, drinken, lebberen, lobberend drinken, morsen, slorpen, slurpen
slobberig - flodderig, kwabberig, morsig, regenachtig, slap, slonzig, slordig, vuil
slobbig kwabberig, slap, slordig
slobkous get, gette, jet, spat, strumpel, wagge
slobkousjes - nanking
slochter - doorgang, vaargeul
slodde - slons,
slodder - slet
slodderachtig - duf, muf, slordig, vies, vochtig
slodderig - duf, muf, verdorven, vies, vochtig
slodderig en vies - vuns, vunzig
slodderjurk - hobbezak, soepjurk
sloeber schoelje, slokop, smeerlap, stakker, sukkel, vlegel
sloef - voorschoot
sloeker - slokker, vraat, vrek
sloep barkas, giek, pinas, roeiboot
sloep (lichte) - kof
sloep van een oorlogsschip - barkas, labberlot, pinas
sloep voor gezagvoerders - gig
sloepdavits - sloepskraanbalken
sloepenstang - davit
sloepskraanbalk - sloepdavit
sloep van een oorlogsschip labberlot
sloerie del, dweil, lellebel, slet, slons
sloester - bolster
slof - achteloos, briket, danswijze, dof, druilerig, drukkend, laks, lauw, lijs, lijzig, blokje (strijkstok), drukkend, muil, nalatig, pantoffel, langzaam, ondersteek, onverschillig, scheepsnaam, sigarettendoos (met pakjes), traag, treuzelaar, uitgesleten, voetbalschoen, voetwarmer, zwoel
sloffen - nalatig (fig.), schuifelen, slepen, talmen (fig.),
sloffig achteloos, druilerig, laks, lui, nalatig, slof, traag
slofje - broodje, pampoesje
slof of schoen - muil
slogan devies, leus, leuze, motto, slagzin
slöjd handenarbeid
slöjdgereedschap - beitel, hamer, mes, passer, zaag
slok - borrel, dronk, gulp, slokker, slokop, slorp, slurf, slurp, teug, toog
slok op een borrel - veel
sloka, soort - anustubh
slokachtig - gulzig
slokan (Ind.) - goot, greppel
slokdarm - gulzigaard, oesofagus
slokje - borrel, nipje, teugje, zoopje
slokken - gulpen, slikken, zwelgen
slokker - drommel, gulzigaardhals, slokop, sul
slokkerd - gulzigaard
slokkerig - gulzig, slokkig
slokop - eetwolf, gilzigaard, schrok, sloeber, slokker, veelvraat, vreetzak,
slok op een borrel - veel
slome - sukkel
slome duikelaar - sufferd, sul
slome vrouw - meut(je)
slommering - beslommering, rommel
slomp - buitenkansje, wisselvallig
slonde - afgrond, sloof
slonk - doortrapt, loos, slim
slons del, flard, feeks, lellebel, 8morsebel slet, slobber, slodder(vos), sloor, sloerie, Kea, Keja, totebel
slonsachtig - slordig
slonzen - kladden
slonzig - achteloos, haveloos, nalatig, slordig
slonsachtige vrouw - del, konkel, loeder, morsebel, slet, sloddervos, sloerie, slomp, totebel,
sloof - boezelaar, dekbalk, dwarsbalk, verschort, stakker, tobber, voorschoot, werkster
sloom dromerig, duf, futloos, inert, krachteloos, langzaam, laks, lui, lijzig, ongeanimeerd, saai, slap, suf, traag, vervelend
sloom en traag - laks
sloomheid - inertie, laksheid, luiheid, sufheid, traagheid
sloop afbraak, omkleedsel, overtrek, sloperij, tijk,
sloopbeitel breekijzer
sloorzaad - koolzaad
sloot - afwatering, delf, gouw, grebbe, grep, greppel, laak, riviertje, stroompje, tocht, vliet, watergang, wetering, zwet, zijp
slootdier - kikker, stekelbaarsje
slootgraver - delver
slootje - greppel, knip, slenk
slootje op een kerkboek - klem, knip, praam, schuif
slootmus - rietgors
slootplank vlonder, vonder
slootriet dakriet, dekriet
slootriet (in poelen en moerassen) - arundo
slop - armenbuurt, glop, impasse, keerweer, steeg, straatje, vaargeul
slopen afbreken, amoveren, demoieren, moeren, mollen, neerhalen, omverhalen, ondergraven, ondermijnen, ontaarden, ontzetten, rampeneren, raseren, slechten, stukslaan, uitputten, verderven, vernielen, verpesten, verteren, wegbreken, verwijderen
slopend - hectisch
sloper - afbreker
sloperswerkplaats - sloop, sloperij
sloping - afbraak, demolitie, opruiming, slechting, vernietiging, wegruiming
slordevos dant, morsebel, sloddervos, slons, totebel
slordig - achteloos, armoedig, flodderig, haveloos, knoeierig, labberlottig, liederlijk, nalatig, negligent, nonchalant, onachtzaam, ongeredderd, onnauwkeurig, onnet, onooglijk, onordelijk, onverzorgd, onvoorzichtig, ordeloos, rappig, roffelig, ruw, slecht, sleets, slobberig, slonsachtig, slonzig, stoffig, todderig, vervallen, verwaarloosd, verzuimachtig, wanordelijk, zorgeloos,
Dostları ilə paylaş: |